Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding
2.Het tweede geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
30 januari 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 januari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de schuldsaneringsregeling van verzoeker. De zaak betreft een eerdere uitspraak van het gerechtshof Den Haag, waarin verzoeker niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn hoger beroep vanwege een onverschoonbare overschrijding van de beroepstermijn. De Hoge Raad verwijst naar zijn eerdere arrest van 11 juli 2014, waarin het hof werd terugverwezen voor verdere behandeling. In het onderhavige arrest heeft de Hoge Raad vastgesteld dat het hof opnieuw tot de conclusie is gekomen dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep, omdat hij niet voldoende omstandigheden heeft aangevoerd die de termijnoverschrijding verschoonbaar zouden maken. Het hof heeft overwogen dat verzoeker het vonnis van de rechtbank tijdig had moeten ontvangen, en dat zijn verklaring dat hij dit niet had gedaan, niet geloofwaardig was. De Hoge Raad oordeelt dat, zelfs als verzoeker wel in zijn beroep was ontvangen, dit niet zou hebben geleid tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank, omdat verzoeker toerekenbaar tekortgeschoten is in zijn informatie- en afdrachtverplichting. De Hoge Raad verwerpt uiteindelijk het cassatieberoep van verzoeker.