ECLI:NL:HR:2015:189

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 januari 2015
Publicatiedatum
30 januari 2015
Zaaknummer
14/04908
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over overschrijding appeltermijn in schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 januari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de schuldsaneringsregeling van verzoeker. De zaak betreft een eerdere uitspraak van het gerechtshof Den Haag, waarin verzoeker niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn hoger beroep vanwege een onverschoonbare overschrijding van de beroepstermijn. De Hoge Raad verwijst naar zijn eerdere arrest van 11 juli 2014, waarin het hof werd terugverwezen voor verdere behandeling. In het onderhavige arrest heeft de Hoge Raad vastgesteld dat het hof opnieuw tot de conclusie is gekomen dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep, omdat hij niet voldoende omstandigheden heeft aangevoerd die de termijnoverschrijding verschoonbaar zouden maken. Het hof heeft overwogen dat verzoeker het vonnis van de rechtbank tijdig had moeten ontvangen, en dat zijn verklaring dat hij dit niet had gedaan, niet geloofwaardig was. De Hoge Raad oordeelt dat, zelfs als verzoeker wel in zijn beroep was ontvangen, dit niet zou hebben geleid tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank, omdat verzoeker toerekenbaar tekortgeschoten is in zijn informatie- en afdrachtverplichting. De Hoge Raad verwerpt uiteindelijk het cassatieberoep van verzoeker.

Uitspraak

30 januari 2015
Eerste Kamer
nr. 14/04908
LZ/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos,
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].

1.Het geding

Voor het verloop van het geding tot dusver verwijst de Hoge Raad naar:
a. zijn arrest in de zaak 14/01037 ECLI:NL:HR:2014:1682, NJ 2014, 359 van 11 juli 2014;
b. het arrest in de zaak 200.152.250/01 van het gerechtshof Den Haag van 23 september 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het tweede geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot tot verwerping van het cassatieberoep.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Bij vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage van 26 april 2012 is ten aanzien van [verzoeker] de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard.
In het onderhavige geding heeft de rechtbank bij vonnis van 10 oktober 2013 op voordracht van de rechter-commissaris de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd. Het hof heeft [verzoeker] in zijn daartegen gerichte hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van een onverschoonbare overschrijding van de beroepstermijn.
In zijn arrest van 11 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1682, NJ 2014 359, heeft de Hoge Raad het arrest van het hof vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar dat hof.
3.2
Bij het arrest waarvan beroep heeft het hof [verzoeker] opnieuw niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. Het hof heeft daartoe overwogen dat een termijnoverschrijding verschoonbaar is indien deze is veroorzaakt door een de appellant niet toe te rekenen fout of verzuim, maar dat hiervoor, ook na verwijzing, onvoldoende omstandigheden zijn aangevoerd. Het door [verzoeker] in zijn hoger beroep bestreden vonnis van de rechtbank van 10 oktober 2013 is blijkens een poststempel van de rechtbank op de dag van de uitspraak aan zowel [verzoeker] als de bewindvoerder toegezonden. Het dient er in beginsel dan ook voor te worden gehouden dat [verzoeker] het vonnis voor het verstrijken van de beroepstermijn heeft ontvangen. [verzoeker] heeft verklaard het vonnis niet te hebben ontvangen. Het hof acht dit evenwel weinig aannemelijk, temeer daar [verzoeker] ter zitting van de rechtbank op 26 september 2013 ook is meegedeeld dat de rechtbank na twee weken vonnis zou wijzen, wat neerkomt op 10 oktober 2013, de dag waarop het vonnis ook daadwerkelijk is gewezen. (rov. 2)
Ten overvloede heeft het hof overwogen dat, indien [verzoeker] wel in zijn beroep had kunnen worden ontvangen, dat niet tot vernietiging van het vonnis zou hebben kunnen leiden, omdat op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting moet worden geoordeeld dat [verzoeker] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn informatie- en afdrachtverplichting (rov. 3 en 4).
3.3
Onderdeel 1 is gericht tegen het oordeel dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Het klaagt dat het hof een onjuiste maatstaf heeft aangelegd en aldus onder meer het recht op hoor en wederhoor heeft miskend, en dat het oordeel onbegrijpelijk is.
Het onderdeel slaagt op de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.5 en 2.6 weergegeven gronden. [verzoeker] heeft echter geen belang bij vernietiging van de beslissing van het hof om hem in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Zoals hierna in 3.4 zal blijken, komt onderdeel 2 immers tevergeefs op tegen het oordeel van het hof dat het hoger beroep, indien wel ontvankelijk, niet tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank zou hebben kunnen leiden, omdat [verzoeker] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn informatie- en afdrachtverplichting. Na cassatie en verwijzing zou dan ook geen andere beslissing kunnen volgen dan bekrachtiging van de beslissing van de rechtbank om de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [verzoeker] te beëindigen.
3.4
De in onderdeel 2 geformuleerde klachten, die zijn gericht tegen het oordeel van het hof dat [verzoeker] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn informatie- en afdrachtverplichting, kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
30 januari 2015.