ECLI:NL:HR:2015:1874

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 juli 2015
Publicatiedatum
10 juli 2015
Zaaknummer
14/02367
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arrest van het gerechtshof Den Haag inzake incasso eigen bijdragen voor thuiszorg

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juli 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door het CAK tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 4 februari 2014. Het CAK, als eisende partij, vorderde betaling van onbetaalde facturen van [verweerder] voor thuiszorg die in de periode van 10 oktober 2005 tot en met 19 april 2009 was verleend. De totale vordering bedroeg € 3.658,28, maar het CAK had zijn vordering beperkt tot € 5.000,-- en afstand gedaan van het meerdere. De kantonrechter had [verweerder] veroordeeld tot betaling van € 4.499,76, maar het hof vernietigde dit vonnis en veroordeelde [verweerder] tot betaling van € 126,66, waarbij de vordering voor het overige werd afgewezen.

De Hoge Raad oordeelde dat de facturen en de vaststellingen van de maximale periodebijdrage moeten worden aangemerkt als beschikkingen in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het hof had echter geoordeeld dat niet alle relevante beschikkingen waren overgelegd, waardoor niet kon worden vastgesteld dat voor de jaren 2005 tot en met 2008 een maximale periodebijdrage was vastgesteld. Dit leidde tot de conclusie dat de facturen voor deze jaren geen toereikende grondslag hadden. Voor het jaar 2009 was de vordering echter wel gegrond op de overgelegde beschikking en facturen, die formele rechtskracht hadden.

De Hoge Raad vernietigde het arrest van het gerechtshof en verwees de zaak naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens werd [verweerder] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van het CAK waren begroot op € 944,98 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.

Uitspraak

10 juli 2015
Eerste Kamer
14/02367
RM/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
het zelfstandig bestuursorgaan met publiekrechtelijke rechtspersoonlijkheid CAK (als rechtsopvolgster van Centraal Administratiekantoor Bijzondere Zorgkosten (CAK BZ) B.V).,
gevestigd te Den Haag,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. M.W. Scheltema,
t e g e n
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als het CAK en [verweerder].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 259378 CV EXPL 10-1123 van de kantonrechter te Gorinchem van 14 juni 2010 en 14 maart 2011;
b. de arresten in de zaak 200.089.344/01 van het gerechtshof Den Haag van 23 augustus 2011 en 4 februari 2014.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof van 4 februari 2014 heeft het CAK beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor het CAK mede door mr. G.M.C. Neuteboom-Klink.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot vernietiging en verwijzing.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [verweerder] heeft gedurende een aantal jaren tot midden 2009 thuiszorg in de vorm van huishoudelijke hulp gehad.
(ii) Het CAK heeft in de periode van 17 januari 2006 tot en met 29 juni 2009 ten name van [verweerder] een aantal facturen uitgeschreven tot een totaal bedrag van € 3.658,28 wegens “eigen bijdrage zorg zonder verblijf” in de periode van 10 oktober 2005 tot en met 19 april 2009 (hierna: de vorderingsperiode). [verweerder] heeft dit bedrag niet betaald.
3.2.1
In dit geding vordert het CAK veroordeling van [verweerder] tot betaling van onbetaald gebleven facturen, vermeerderd met rente en kosten. Het CAK heeft zijn vordering beperkt tot een bedrag van in totaal € 5.000,-- en afstand gedaan van het meerdere. De kantonrechter heeft [verweerder] veroordeeld tot betaling van € 4.499,76.
3.2.2
Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd, [verweerder] veroordeeld tot betaling van € 126,66 met rente en de vordering voor het overige afgewezen. Daartoe heeft het hof, voor zover in cassatie van belang, samengevat als volgt overwogen.
In de vorderingsperiode vloeide Donks verplichting tot betaling van een bepaalde bijdrage voort uit de combinatie van de vaststelling van de maximale periodebijdrage en de vaststelling van het periodebedrag (rov. 3.6). De facturen en de vaststellingen van de maximale periodebijdrage moeten worden aangemerkt als beschikkingen in de zin van de Awb (rov. 3.8).
[verweerder] ontkent de jaarlijkse beschikkingen en de periodieke facturen ooit te hebben ontvangen. De overlegging in rechte daarvan beschouwt het hof als een geschikte wijze van bekendmaking in de zin van art. 3:41 Awb lid 2 Awb ten aanzien van personen die in het geding zijn verschenen. Evenwel zijn niet alle relevante beschikkingen in dit geding overgelegd. In eerste aanleg zijn wel de facturen overgelegd en in hoger beroep ook de beschikking tot vaststelling van de maximale periodebijdrage over 2009. De jaarlijkse beschikkingen over eerdere jaren zijn echter niet overgelegd en het CAK heeft doen weten dat die beschikkingen niet meer kunnen worden overgelegd. (rov. 3.9)
Hieruit volgt dat niet kan worden geconstateerd dat voor de jaren 2005 tot en met 2008 een maximale periodebijdrage is vastgesteld en, als dat wel gebeurd mocht zijn, dat die vaststellingen aan [verweerder] zijn bekendgemaakt, bij gebreke waarvan zij ingevolge art. 3:40 Awb niet in werking zijn getreden. De facturen over deze jaren hebben daarom geen toereikende grondslag. De vordering van het CAK zal in zoverre worden afgewezen. (rov. 3.10)
Voor zover de vordering betrekking heeft op het jaar 2009, wordt zij gedragen door de overgelegde beschikking tot vaststelling van de maximale periodebijdrage en door de overgelegde facturen. Deze beschikkingen hebben formele rechtskracht. (rov. 3.11)
3.3.1
Onderdeel 2 klaagt onder meer dat het hof in de rov. 3.8-3.10 heeft miskend dat (ook) aan de facturen over de jaren 2005 tot en met 2008 formele rechtskracht toekomt.
3.3.2
De facturen over de jaren 2005 tot en met 2008 hebben te gelden als besluiten in de zin van art. 1:3 Awb in verband met de omstandigheid dat daarin is vastgesteld dat in een bepaalde periode hulp of zorg op de voet van de AWBZ of de Wmo is genoten, waarbij tevens de hoogte van de verschuldigde eigen bijdrage is vastgesteld (vgl. HR 6 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:233, NJ 2015/94). Daarvan uitgaande heeft het hof miskend dat die besluiten formele rechtskracht hebben verkregen, in aanmerking genomen dat i) de facturen over de jaren 2005 tot en met 2009 door de overlegging ervan in rechte naar het oordeel van het hof zijn bekendgemaakt in de zin van art. 3:41 lid 2 Awb (rov. 3.9), en ii) [verweerder] niet heeft aangevoerd dat hij gebruik heeft gemaakt van de ingevolge de Awb openstaande mogelijkheid van bezwaar en beroep tegen die facturen. De klacht slaagt dus.
3.4
De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Den Haag van 4 februari 2014;
verwijst het geding naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van het CAK begroot op € 944,98 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders, G. de Groot en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
10 juli 2015.