In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juli 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft een beroep in cassatie van de belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof van 18 september 2014, nummer 13/00740, die op zijn beurt weer voortvloeide uit een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nummer AWB 12/2143). De kwestie draait om de kosten van vervolging die aan de belanghebbende in rekening zijn gebracht met betrekking tot de waterschapsbelastingen voor het jaar 2012, specifiek de watersysteemheffing en wegenheffing voor de onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] te [Z].
De belanghebbende heeft in cassatie een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van het Gerechtshof. De Hoge Raad heeft deze klachten beoordeeld en geconcludeerd dat ze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Daarnaast heeft de Hoge Raad in deze uitspraak geen termen gezien om de proceskosten te veroordelen. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft. Deze beslissing is openbaar uitgesproken op 10 juli 2015.