In deze zaak, die betrekking heeft op het huwelijksvermogensrecht, heeft de Hoge Raad op 30 januari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure. De zaak betreft de verdeling van een ontbonden huwelijksgoederengemeenschap tussen een man en een vrouw, waarbij de man in cassatie is gegaan tegen eerdere beschikkingen van het gerechtshof Den Haag. De man had beroep in cassatie ingesteld tegen meerdere beschikkingen van het hof, en de vrouw had incidenteel cassatieberoep ingesteld tegen een specifieke beschikking van het hof. De Hoge Raad heeft de relevante feiten en eerdere uitspraken in aanmerking genomen, waaronder een eerdere beschikking van 20 januari 2006, waarin de zaak was verwezen naar het hof voor verdere behandeling.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het hof ten onrechte de schulden van de man ter zake van de inkomstenbelasting en de WAZ niet in de verdeling heeft betrokken. Dit leidde tot een onjuiste verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De Hoge Raad heeft de zaak zelf afgedaan en de vrouw veroordeeld om bij te dragen in de door de man verschuldigde belastingbedragen. Daarnaast heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de man aan de vrouw een bedrag van € 6.980,-- dient te betalen, in plaats van het eerder vastgestelde bedrag van € 4.497,--. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, inclusief de schulden, en de rol van de Hoge Raad in het herstellen van eerdere fouten in de rechtsgang.