Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beslissing
7 juli 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juli 2015 uitspraak gedaan in een beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De verdachte, geboren in 1983, had beroep ingesteld, maar er waren geen middelen van cassatie ingediend. De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep. De Hoge Raad heeft beoordeeld of de verdachte ontvankelijk was in het beroep. Aangezien de verdachte niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur met middelen van cassatie had ingediend, werd vastgesteld dat het voorschrift van artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet in acht was genomen. Hierdoor kon de verdachte niet in het beroep worden ontvangen. De Hoge Raad heeft vervolgens de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het beroep. Deze uitspraak is gedaan in het kader van een Antilliaanse strafzaak en heeft samenhang met andere zaken, genummerd 14/01796, 14/03171 en 14/03173.