In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 januari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de vaststelling van partneralimentatie. De man en de vrouw waren op 21 september 2001 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd, maar de echtscheiding was uitgesproken en ingeschreven op 2 april 2013. De rechtbank had de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw op nihil gesteld, maar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden had deze bijdrage vastgesteld op € 434,-- per maand, met een berekening die de behoefte van de vrouw op € 2.529,32 netto per maand stelde.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof de behoefte van de vrouw onjuist had berekend. De door het hof vastgestelde bedragen leidden tot een totaal van € 2.079,32, wat betekende dat de vrouw geen behoefte had aan een bijdrage van de man. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het hof voor zover deze de bijdrage van de man vaststelde en verwees de zaak terug naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. Tevens werd er aandacht gevraagd voor de mogelijkheid van een terugbetalingsverplichting van de vrouw voor eerder ontvangen alimentatie.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige berekening van de behoefte bij de vaststelling van partneralimentatie en de gevolgen van onjuiste berekeningen in eerdere instanties.