Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel voor het overige
3.Beslissing
30 juni 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 4 februari 2014, met nummer 23/003530-13. De verdachte, geboren in 1991, heeft zijn beroep in cassatie laten indienen door zijn advocaat, mr. J. Kuijper, te Amsterdam. In een eerder arrest van de Hoge Raad op 21 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1097, werd geoordeeld dat een klacht van het middel niet tot cassatie kon leiden. De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft in een aanvullende conclusie geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De raadsvrouwe heeft schriftelijk gereageerd op deze conclusie.
De Hoge Raad heeft het middel voor het overige beoordeeld en geconcludeerd dat het ook voor het overige niet tot cassatie kan leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, omdat het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Op 30 juni 2015 heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.