ECLI:NL:HR:2015:1743

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 juni 2015
Publicatiedatum
25 juni 2015
Zaaknummer
14/02903
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over afbouw werkgeversbijdrage in premie particuliere ziektekostenverzekering van gepensioneerde werknemers

In deze zaak heeft AEGON Nederland N.V. cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de afbouw van de werkgeversbijdrage in de premie voor de particuliere ziektekostenverzekering van gepensioneerde werknemers. De betrokken werknemers, oud-werknemers van AEGON, ontvingen voor hun pensionering een bijdrage van ongeveer 55% van de premies voor hun ziektekostenverzekering. AEGON heeft echter aangekondigd dat deze bijdrage vanaf 1 januari 2006 zou worden afgebouwd tot 0% en dat er een tijdelijke 'gewenningsbijdrage' zou worden ingevoerd. De gepensioneerde werknemers hebben in cassatie gevorderd dat zij in aanmerking komen voor een bijdrageregeling zoals vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst die AEGON met de Vereniging van Aegon Gepensioneerden (VAG) heeft gesloten. De kantonrechter heeft deze vordering toegewezen, maar het hof heeft de vonnissen van de kantonrechter bekrachtigd. De Hoge Raad heeft het beroep van AEGON verworpen en geoordeeld dat de kantonrechter het juiste toetsingskader heeft gehanteerd. De Hoge Raad oordeelt dat AEGON onvoldoende zwaarwegende omstandigheden heeft aangevoerd om het onderscheid tussen de verschillende groepen gepensioneerden te rechtvaardigen. AEGON is veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

26 juni 2015
Eerste Kamer
nr. 14/02903
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
AEGON NEDERLAND N.V.,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
EISERES tot cassatie,
advocaten: mr. R.P.J.L. Tjittes en mr. F.M. Dekker,
t e g e n
1. [verweerder 1],
wonende te [woonplaats],
2. [verweerder 2],
wonende te [woonplaats],
3. [verweerder 3],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. J.W.H. van Wijk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Aegon en [verweerders]

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 330745\CV EXPL 10-8009 van de kantonrechter te Leeuwarden van 11 januari 2011, 24 januari 2012, 17 juli 2012 en 7 augustus 2012;
b. het arrest in de zaak 200.119.448/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 februari 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft Aegon beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerders] hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaten van Aegon hebben bij brief van 24 april 2015 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [verweerders] zijn oud-werknemers van Aegon. Zij zijn op 1 oktober 2005, respectievelijk 1 november 2005, met vervroegd pensioen gegaan. Voorafgaand aan hun uitdiensttreding ontvingen zij van Aegon een bijdrage ter grootte van ongeveer 55% van de premies ziektekostenverzekering (verpleegklasse 2b), tenzij volgens cao-afspraken een hoger percentage gold.
(ii) [verweerders] hebben in juni 2005 een brief over hun vroegpensioen ontvangen, die zij voor akkoord hebben getekend. In deze brief was vermeld dat de betrokkenen in een afzonderlijke brief uitvoerig op de hoogte zouden worden gesteld van de (financiële) gevolgen van de pensionering.
(iii) Op 7 september 2005, respectievelijk 7 oktober 2005, hebben [verweerders] een brief ontvangen waarin was vermeld:
“De regelingen en voorzieningen worden u door Aegon op de pensioendatum toegekend, maar zwaarwichtige redenen kunnen aanleiding zijn een regeling en/of voorziening te wijzigen of te beëindigen. Onder een zwaarwichtige reden wordt in ieder geval begrepen: het wijzigen of beëindigen van een dienovereenkomstige voorziening of regeling geldend voor medewerkers in actieve dienst.”
Deze brief is in de gedingstukken aangeduid als ‘de beëindigingsbrief’ en de aangehaalde passage als ‘het wijzigingsbeding’.
(iv) In verband met de inwerkingtreding van de Zorgverzekeringswet per 1 januari 2006 heeft Aegon de bijdrageregeling gewijzigd. De gewijzigde regeling heeft betrekking op medewerkers die op 31 december 2005 in dienst waren van Aegon en op (toekomstig) gepensioneerden vanaf 1 januari 2006. Zij ontvangen vanaf 1 januari 2006 een geïndexeerde bijdrage van € 420,-- per jaar (de zogenoemde structurele bijdrage). Daarnaast wordt de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in art. 41 van de Zorgverzekeringswet, door Aegon betaald.
(v) Bij brief van 22 december 2005 heeft Aegon aangekondigd dat vanaf 1 januari 2006 voor degenen van wie het pensioen of de vut is ingegaan vóór 31 december 2005 de te vergoeden bijdrage zal bestaan in de structurele bijdrage en daarnaast uit een tijdelijke ‘gewenningsbijdrage’, die inhoudt dat de in december 2005 toegekende bijdrage in een aantal jaren trapsgewijs wordt afgebouwd tot 0%.
(vi) Op grond van de Statuten van Aegon Gepensioneerden wordt iedere gewezen werknemer van Aegon vanaf de dag volgend op de dag waarop het dienstverband wegens pensionering eindigt, lid van de Vereniging van Aegon Gepensioneerden (VAG). Aegon heeft met de VAG overleg gevoerd over voormeld voorstel van 22 december 2005, maar geen overeenstemming bereikt.
(vii) Bij brief van 7 juni 2006 heeft Aegon aan de gepensioneerde werknemers een verbeterd aanbod gedaan, bestaande in een verlenging van de ‘gewenningsbijdrage’, in die zin dat één jaar langer de volledige vergoeding wordt betaald. Aegon heeft een antwoordformulier bijgevoegd, welk formulier voor 15 juli 2006 moest worden geretourneerd, met de mededeling dat indien geen reactie werd ontvangen, Aegon er vanuit zou gaan dat men de voorkeur gaf aan het handhaven van de bestaande situatie.
(viii) Onder meer de VAG is een procedure begonnen tegen Aegon. Hangende het hoger beroep is op 15 april 2008 tussen Aegon en de VAG een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarvan art. 1 bepaalt:
“AEGON betaalt de Post-actieven die voor 1 januari 2006 uit actieve dienst zijn getreden maandelijks de bruto nominale bijdrage in de ziektekostenpremie die zij in december 2005 ontvingen (verder: de Nominale Bijdrage), tenzij in de Beëindigingsbrief van de Postactieve het Wijzigingsbeding is opgenomen. De Nominale Bijdrage zal vanaf 1 januari 2006 met een vast percentage van 2% per jaar geïndexeerd worden, met dien verstande dat sprake is van rente op rente. Indien de Nominale Bijdrage (geïndexeerd met 2% per jaar vanaf 1 januari 2006) voor een Post-actieve lager is dan de Structurele Bijdrage, kan de Post-actieve eenmalig kiezen voor voortzetting van de Structurele Bijdrage. De Post-Actieve brengt Aegon voor 1 mei 2008 schriftelijk op de hoogte van zijn of haar keuze. Indien de in de vorige zin bedoelde schriftelijke kennisgeving uitblijft, dan zal AEGON aan deze Post-actieve de Structurele Bijdrage uitkeren als deze voor de desbetreffende Postactieve in 2008 hoger is dan de Nominale Bijdrage (geïndexeerd met 2% per jaar vanaf 1 januari 2006). Hierbij is niet van belang of de Post-actieve al dan niet bij AEGON Ziektekosten/ONVZ verzekerd is.”
Art. 2 van de vaststellingsovereenkomst bepaalt onder meer dat voormeld art. 1 niet van toepassing is “op de Post-actieve in wiens/wier Beëindigingsbrief het Wijzigingsbeding is opgenomen.”
3.2.1
In dit geding vorderen [verweerders], voor zover in cassatie van belang, een verklaring voor recht dat zij in aanmerking komen voor een bijdrageregeling zoals vastgelegd in de door Aegon met de VAG gesloten vaststellingsovereenkomst. Deze vordering is door de kantonrechter toegewezen.
3.2.2
Het hof heeft de vonnissen waarvan beroep bekrachtigd. Daartoe heeft het hof samengevat als volgt overwogen.
Grief 3 is gericht tegen de beslissing van de kantonrechter “dat Aegon geen beroep toekomt op het wijzigingsbeding.” (rov. 4.1), en grief 4 tegen het oordeel van de kantonrechter dat de onbillijkheid van de door Aegon aangeboden regeling zit in het onderscheid dat zou worden gemaakt tussen het al dan niet hebben ontvangen van een brief met daarin het wijzigingsbeding (rov. 4.2).
Blijkens de toelichting op grief 3 berust deze op een onjuiste lezing van de aangevallen overweging.
De kantonrechter heeft onder ogen gezien dat van een arbeidsovereenkomst tussen partijen geen sprake meer was toen de brief met het wijzigingsbeding hen bereikte.
De kantonrechter heeft terecht overwogen dat [verweerders] het hun gedane aanbod met betrekking tot prepensioen hebben aanvaard, doch dat het feit dat in dat aanbod stond dat zij bij een aparte brief van de (financiële) gevolgen met betrekking tot de pensionering op de hoogte gesteld zouden worden, niet betekent dat eisers zich door ondertekening van die eerste brief tevens akkoord hebben verklaard met het wijzigingsbeding in de tweede brief. Het gaat derhalve – aldus nog steeds de kantonrechter – om een eenzijdige wijziging van de voorwaarden, zodat moet worden getoetst of Aegon daartoe aanleiding heeft kunnen vinden, of haar voorstel redelijk is en of aanvaarding van dat voorstel – in het licht van de omstandigheden van het geval – in redelijkheid van de werknemer gevergd kan worden. De kantonrechter heeft aldus, naar het oordeel van het hof terecht, het door de Hoge Raad in zijn arrest Mammoet/[A] (HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD1847) geformuleerde toetsingskader gehanteerd. (rov. 4.4) De nieuwe stelling van Aegon, erop neerkomend dat [verweerders] door niet (afwijzend) op de tweede brief te reageren zich (stilzwijgend) hebben gebonden aan het wijzigingsbeding, wordt door het hof gepasseerd. Zonder nadere toelichting – die ontbreekt – kan het enkele stilzwijgen van [verweerders] in de gegeven omstandigheden niet meebrengen dat Aegon er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [verweerders] instemden met het wijzigingsbeding. (rov. 4.5)
Grief 3 mist derhalve feitelijke grondslag en treft geen doel. (rov. 4.6)
Zoals hiervoor onder 4.4 overwogen, heeft de kantonrechter naar het oordeel van het hof het juiste toetsingskader gehanteerd. Bij de beantwoording van de voorliggende vragen heeft de kantonrechter overwogen en beslist dat de door Aegon aan [verweerders] aangeboden regeling op zichzelf redelijk is, maar dat de onbillijkheid van dat aanbod zit in het onderscheid dat wordt gemaakt tussen de verschillende groepen postactieven. Nu Aegon naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende zwaarwegende omstandigheden heeft aangevoerd voor het onderscheid tussen de door de VAG vertegenwoordigde groep en [verweerders], kon van de laatsten in redelijkheid niet worden gevergd dat zij met het door Aegon gedane aanbod instemden. (rov. 4.7)
Het hof onderschrijft dit oordeel van de kantonrechter en maakt het tot het zijne. Daarbij tekent het hof aan dat Aegon ook in de toelichting op de grief omtrent zwaarwegende omstandigheden als door de kantonrechter bedoeld, niets heeft gesteld of doen blijken. Dat de beide groepen zo verschillend zouden zijn dat het maken van het door Aegon gewenste onderscheid gerechtvaardigd zou zijn, is evenmin gesteld of gebleken. (rov. 4.8) Grief 4 is vruchteloos voorgesteld. (rov. 4.9)
3.3
Onderdeel 1.a klaagt dat het hof in de rov. 4.7 en 4.8 heeft miskend dat de redelijkheid van het voorstel van de werkgever moet worden beoordeeld naar de omstandigheden zoals deze zich niet later dan het tijdstip waarop het betreffende aanbod is gedaan, althans waarop aanvaarding van het aanbod redelijkerwijs had mogen worden gevergd, voordeden. Aanvaarding van het op 22 december 2005 gedane voorstel had moeten plaatsvinden binnen een redelijke termijn. Het door het hof als onbillijk aangemerkte onderscheid tussen de verschillende categorieën van postactieven is nadien ontstaan door de op 15 april 2008 gesloten vaststellingsovereenkomst, en mag daarom geen rol spelen bij het beantwoorden van de vraag of van [verweerders] in redelijkheid kon worden gevergd dat zij het aanbod van Aegon zouden aanvaarden, aldus de klacht.
3.4
In het oordeel van het hof ligt besloten dat in de omstandigheden van het geval in de periode voordat de vaststellingsovereenkomst op 15 april 2008 tot stand kwam, niet van [verweerders] kon worden verlangd dat zij aan Aegon lieten weten of zij het voorstel van 22 december 2005 wensten te aanvaarden. Daarbij is van belang dat voor het hof vaststond (i) dat Aegon na toezending van de brief van 22 december 2005 een nader voorstel ter regeling van de financiële gevolgen van de pensionering aan hen heeft gedaan bij brief van 7 juni 2006, onder vermelding hoe zij zou handelen indien zij van [verweerders] hierop geen reactie zou ontvangen, en (ii) dat de VAG, waarvan ook [verweerders] lid waren, een procedure tegen Aegon was begonnen over de door Aegon aan gepensioneerden te betalen bijdrage in de ziektekostenpremie.
Tegen dit oordeel van het hof is geen klacht gericht.
Het uitgangspunt van de klacht dat de redelijke termijn voor aanvaarding van het op 22 december 2005 gedane voorstel was verstreken voordat de vaststellingsovereenkomst op 15 april 2008 tot stand kwam, mist dus feitelijke grondslag. Hierop stuit de klacht af.
3.5
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Aegon in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerders] begroot op € 390,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren C.E. Drion, G. de Groot, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
26 juni 2015.