Uitspraak
zetelende te ’s-Gravenhage,
gevestigd te Middelburg,
1.Het verloop van het geding
2.Het verdere verloop van het geding in cassatie
3.Verdere beoordeling van het middel
(rov. 5.5) Het beroep van de Staat op het belang van de bescherming van de consument faalt eveneens, nu de (maximum)tarieven voor de aansluit- en transporttarieven door de DTe [thans: ACM] worden vastgesteld. Waarom uit een oogpunt van consumentenbescherming daarnaast het groepsverbod en het verbod op nevenactiviteiten noodzakelijk zouden zijn, is onvoldoende duidelijk gemaakt. (rov. 5.6)
(rov. 5.8) Onduidelijk is echter wat het groepsverbod, naast de reeds bestaande voorzieningen in de I&I-wet (zie rov. 3.2 onder (iii) van het tussenarrest) en naast het invoeren door de Won van een ‘vette netbeheerder’ die de werkzaamheden ter uitvoering van zijn wettelijke taak in eigen beheer moet uitvoeren, toevoegt aan het waarborgen van de leveringszekerheid (rov. 5.9 – 5.11). Dat de directie van de netbeheerder zich zonder splitsing niet voldoende zou kunnen focussen op het beheer en onderhoud van de distributienetten, is onbegrijpelijk nu een netbeheerder een eigen raad van commissarissen moet hebben, terwijl zijn bestuurders en de meerderheid van de commissarissen geen binding mogen hebben met een producent, handelaar of leverancier van energie of met een aandeelhouder van een netbeheerder. Bovendien staat het groepsverbod niet eraan in de weg dat een netbeheerder na splitsing deel uitmaakt van een groep waarin commerciële (energievreemde) activiteiten worden uitgevoerd. (rov. 5.12) Voorts is niet inzichtelijk gemaakt welk niveau van leveringszekerheid met de splitsing wordt nagestreefd, zodat het hof niet kan vaststellen dat het risico op storing zonder de bestreden bepalingen in de Won zo groot is dat dit een dwingende reden van algemeen belang oplevert (rov. 5.13). Het belang van de leveringszekerheid vormt derhalve geen rechtvaardiging voor de inbreuk op het vrij verkeer van kapitaal (rov. 5.14)
De onderdelen 5.11 en 5.12 kunnen tezamen behandeld worden.
Het onderdeel betoogt terecht dat het feit dat voor de aansluit- en transporttarieven een maximumtarief door de toezichthouder wordt vastgesteld, niet meebrengt dat de belangen van de consument al voldoende zijn gewaarborgd. Genoemd feit verzekert bij geïntegreerde energiebedrijven immers niet dat de in rekening gebrachte tarieven voor netbeheerdiensten niet kunnen worden beïnvloed door kruissubsidies (verkeerde kostentoerekening), noch waarborgt het dat die tarieven een afspiegeling van de werkelijk gemaakte kosten zijn. Het onderdeel slaagt derhalve.
De Staat heeft aangevoerd dat hij met de Won onder meer beoogt de leveringszekerheid en de betrouwbaarheid van de netwerken zoveel mogelijk veilig te stellen, en dat het groepsverbod (en het verbod op nevenactiviteiten) daarvoor noodzakelijke en geschikte maatregelen zijn. Onjuist is de in het oordeel van het hof besloten liggende opvatting dat de Staat het algemeen belang van zo hoog mogelijke leveringszekerheid niet ten volle zou mogen nastreven en zou moeten accepteren dat “relatief korte en niet frequente storingen in de levering van energie” structureel blijven voortbestaan, op de grond dat de door de Won ingevoerde maatregelen die een grotere leveringszekerheid beogen, het kapitaalverkeer belemmeren.
De investeringscapaciteit van een geïntegreerd energiebedrijf moet verdeeld worden over de commerciële activiteiten van de groep (productie, levering, handel) en het netbeheer, zodat de mogelijkheid bestaat dat investeringen in commerciële activiteiten ten koste gaan van het netbeheer en op termijn de leveringszekerheid in gevaar brengen. Voorts is het feit dat de netbeheerder ingevolge de I&I-wet de economische eigendom van het distributienet heeft en daardoor over een zelfstandige financieringsbron beschikt, nog geen waarborg dat de daarmee verworven middelen ook in het netwerk worden geïnvesteerd. Hoewel de leveringszekerheid naar het oordeel van de minister reeds in belangrijke mate door de invoering van de I&I-wet was gewaarborgd, laat dat onverlet dat de Won heeft voorzien in maatregelen (het groepsverbod en het verbod op nevenactiviteiten)
die ertoe leiden dat het netbeheer structureel en volledig onafhankelijk wordt van de commerciële energieactiviteiten, waardoor de leveringszekerheid in verdergaande mate kan worden gewaarborgd. Zie hiervoor onder meer Kamerstukken II 2004-2005, 30 212, nr. 3, p. 6-7, 12-13, 20; Kamerstukken II 2005-2006, 30 212, nr. 6, p. 9-10, 25; Kamerstukken I 2006-2007, 30 212, D, p. 5, 6; Kamerstukken I 2006-2007, 30 212, F, p. 3.
i) Dwingende redenen van algemeen belang
In dit verband verwijst de Hoge Raad voorts naar de overwegingen hiervoor in 3.14.2 en 3.21, waaruit volgt dat de Staat vrij is te kiezen voor maatregelen die beogen de leveringszekerheid op een zo hoog mogelijk niveau veilig te stellen.
Die voorschriften zijn echter niet voldoende om kruissubsidiëring met commerciële energiebedrijven onmogelijk te maken en de positie van de netbeheerder structureel onafhankelijk te maken van commerciële energiebedrijven, en daarmee de transparantie op de energiemarkt en de leveringszekerheid te waarborgen. Het bestaan van de voorschriften van de I&I-wet staat derhalve niet in de weg aan het oordeel dat het groepsverbod niet verder gaat dan noodzakelijk is om het beoogde doel te bereiken. Op dit punt wordt kortheidshalve verwezen naar hetgeen hiervoor in 3.17.2, 3.19, 3.21 en 3.22.2 is overwogen.
De rechtbank heeft (ook) deze vordering afgewezen, en Delta is (ook) tegen deze afwijzing in hoger beroep opgekomen. Nu het hof in rov. 6.1 heeft geconcludeerd dat deze kwestie kan blijven rusten omdat het groepsverbod reeds wegens strijd met art. 63 VWEU onverbindend wordt verklaard, zal de zaak in zoverre ter verdere behandeling en beslissing worden verwezen.
5.Beslissing
26 juni 2015.