In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeewolde (hierna: het College) beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 september 2014, nr. 13/00717. Dit hoger beroep was ingesteld door belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland (nr. UTR 12/4548) betreffende de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2012 met betrekking tot de onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] te [Z].
Het College heeft in cassatie een aantal klachten ingediend, waarop belanghebbende heeft gereageerd met een verweerschrift. Het College heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd opgemerkt dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft in zijn beslissing het beroep in cassatie ongegrond verklaard en het College veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie. De kosten zijn vastgesteld op een negende van € 1470, wat neerkomt op € 163,33 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Tevens is er een griffierecht van € 493 opgelegd aan het College. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2015 door de vice-president en de raadsheren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier.