In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeewolde (hierna: het College) beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 september 2014, nr. 13/00716. Deze uitspraak betrof het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland (nr. UTR 12/4552) over de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2012 met betrekking tot de onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] te [Z].
Het College heeft in cassatie een aantal klachten ingediend, waarop belanghebbende heeft gereageerd met een verweerschrift. Het College heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd opgemerkt dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft ook de proceskosten in de zaak behandeld. Het College werd veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, waarbij rekening werd gehouden met de samenhang van deze zaak met andere zaken die onder dezelfde nummers vallen. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en veroordeelde het College in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op een negende van € 1470, zijnde € 163,33 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2015.