Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
16 juni 2015.
Hoge Raad
Op 16 juni 2015 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 7 februari 2014 was gewezen. De zaak betreft een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1984. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. C.C. Polat, advocaat te Breukelen. In de schriftelijke middelen van cassatie die zijn ingediend, zijn verschillende argumenten naar voren gebracht ter ondersteuning van het beroep.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat inhoudt dat hij van mening is dat de cassatiemiddelen niet kunnen leiden tot een vernietiging van het eerdere arrest. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, wat betekent dat het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in stand blijft. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.C. Rusche.