ECLI:NL:HR:2015:162

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 januari 2015
Publicatiedatum
29 januari 2015
Zaaknummer
14/02108
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, die betrekking heeft op navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 1999, 2001 en 2003. De uitspraak van het Gerechtshof is gedaan op 6 maart 2014 en betreft meerdere aanslagen, waaronder een navorderingsaanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen voor het jaar 1999.

De Hoge Raad heeft eerder, op 29 juni 2012, een arrest gewezen waarin de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage werd vernietigd en de zaak werd verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. In het tweede geding in cassatie heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Hof en drie middelen voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend.

De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering nodig is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft ook geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2015 door de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.

Uitspraak

30 januari 2015
Nr. 14/02108
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Amsterdamvan 6 maart 2014, nrs. 12/00490 tot en met 12/00492 en 12/00495 tot en met 12/00497, betreffende aan belanghebbende over de jaren 1999, 2001 en 2003 opgelegde (navorderings)aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en een aan belanghebbende over het jaar 1999 opgelegde navorderingsaanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen.

1.Het eerste geding in cassatie

De uitspraak van het Gerechtshof te 's‑Gravenhage is op het beroep van belanghebbende bij arrest van de Hoge Raad van 29 juni 2012, nr. 11/00558, ECLI:NL:HR:2012:BW9873, BNB 2012/251, vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.

2.Het tweede geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij drie middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2015.