In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van [X] B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting en een daarbij opgelegde boetebeschikking. De naheffingsaanslag betreft de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2003. De zaak is eerder behandeld door de Hoge Raad, die op 29 juni 2012 een eerdere uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft vernietigd en de zaak heeft verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling.
In het tweede geding in cassatie heeft belanghebbende, [X] B.V., beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Hof en daarbij drie middelen voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, aangezien de middelen geen rechtsvragen oproepen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft ook de proceskosten beoordeeld en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, en dit arrest is openbaar uitgesproken op 30 januari 2015.