Uitspraak
wonende te [woonplaats],
gevestigd te [vestigingsplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
12 juni 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juni 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de verzoekster tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, had beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, dat op 16 februari 2015 was gewezen. De zaak betreft een verzoek tot faillissement en de vraag of er summierlijk blijkt van vorderingsrecht van de aanvrager. De Hoge Raad verwijst naar eerdere processtukken, waaronder een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 30 december 2014 en het arrest van het hof. De advocaat-generaal G.R.B. van Peursem heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep, waarop de advocaat van de verzoekster heeft gereageerd. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten in het cassatiemiddel niet tot cassatie kunnen leiden, en dat er geen nadere motivering nodig is, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep.