In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juni 2015 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] B.V. tegen een eerdere uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 18 december 2014. Het beroep in cassatie was gericht tegen de beslissing van het College met betrekking tot een S&O-verklaring, zoals bedoeld in artikel 23, lid 1, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen. De belanghebbende, [X] B.V., had enkele klachten ingediend tegen de uitspraak van het College, maar de Hoge Raad oordeelde dat deze klachten niet konden leiden tot cassatie. De Hoge Raad stelde vast dat het cassatieberoep niet was ingesteld ter zake van schending van de relevante artikelen van de Wet, waardoor de klachten niet ontvankelijk waren. De Hoge Raad achtte bovendien geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de uitspraak van het College in stand bleef.