In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juni 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2000. De belanghebbende had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, die op 12 september 2013 was gewezen. Het Hof had de uitspraak van de Rechtbank te Haarlem bevestigd, waarin de Inspecteur in hoger beroep was gegaan tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank. De belanghebbende was van mening dat de navorderingsaanslag onterecht was opgelegd.
De Staatssecretaris van Financiën had een verweerschrift ingediend, en de Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen had op 16 oktober 2014 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. De belanghebbende heeft schriftelijk op deze conclusie gereageerd. De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het faalt op de gronden die zijn vermeld in een eerder arrest van dezelfde datum in de zaak met nummer 13/05027.
De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten en heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is openbaar uitgesproken en is aan de belanghebbende en de betrokken partijen bekendgemaakt.