In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 januari 2015 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest. Het verzoek was ingediend door een belanghebbende die het niet eens was met de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2004 tot en met 2006, alsook de aanslag voor het jaar 2007. De belanghebbende had eerder een arrest ontvangen op 27 juni 2014, waarin de navorderingsaanslagen werden bevestigd.
De Hoge Raad heeft het verzoek tot herziening beoordeeld en geconcludeerd dat het verzoek geen behandeling in cassatie rechtvaardigt. De Hoge Raad oordeelde dat het verzoekschrift geen nieuwe feiten of omstandigheden bevatte die relevant zijn voor herziening, zoals vereist volgens artikel 8:119, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Daarom heeft de Hoge Raad, gehoord de Procureur-Generaal, besloten het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is gewezen door de raadsheer C.B. Bavinck als voorzitter, samen met de raadsheren P. Lourens en P.M.F. van Loon, en is openbaar uitgesproken op 30 januari 2015.