In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 mei 2015 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Hof van 8 januari 2014, waarin het hoger beroep van belanghebbende en het incidentele hoger beroep van de Ontvanger werd behandeld. De zaak betreft een beschikking tot aansprakelijkstelling ingevolge de Invorderingswet 1990 voor nageheven loonbelasting en omzetbelasting over de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2003.
Belanghebbende heeft op 17 februari 2014 een beroepschrift in cassatie verzonden aan de Hoge Raad, maar dit werd geretourneerd vanwege een onjuiste adressering. Pas op 20 februari 2014 heeft de gemachtigde het beroepschrift opnieuw verzonden, ditmaal met een correcte adressering. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend, omdat de indiener verantwoordelijk is voor een correcte adressering en verzending. De Hoge Raad heeft daarbij verwezen naar eerdere jurisprudentie die bevestigt dat een onjuiste adressering leidt tot niet-ontvankelijkheid van het beroep.
De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat er geen grond is om te oordelen dat belanghebbende niet in verzuim is geweest, aangezien het juiste postbusadres van de Hoge Raad aan het slot van de uitspraak van het Hof was vermeld. Daarom heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De proceskosten zijn niet toegewezen, omdat de Hoge Raad geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten.