Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
1 mei 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 mei 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [verzoeker] tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. Het hof had op 20 november 2014 het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant bekrachtigd, waarin het verzoek van [verzoeker] om toepassing van de schuldsaneringsregeling was afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat niet aannemelijk was dat [verzoeker] te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden.
In cassatie werd door de Advocaat-Generaal L. Timmerman geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest. De advocaat van [verzoeker] had in zijn reactie op de conclusie van de Advocaat-Generaal aangevoerd dat het hof het beginsel van hoor en wederhoor had geschonden. Dit was het geval omdat het hof zijn oordeel had gebaseerd op een proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank, waarvan [verzoeker] en zijn advocaat geen kennis hadden kunnen nemen.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof had moeten nagaan of het proces-verbaal aan de advocaat van [verzoeker] was toegezonden, of dat het hof zelf een afschrift had moeten verstrekken. Aangezien het beginsel van hoor en wederhoor fundamenteel is, was het middel gegrond. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het gerechtshof en verwees de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling en beslissing.