ECLI:NL:HR:2015:1195

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 mei 2015
Publicatiedatum
1 mei 2015
Zaaknummer
14/05984
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het beginsel van hoor en wederhoor in het kader van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 mei 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [verzoeker] tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. Het hof had op 20 november 2014 het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant bekrachtigd, waarin het verzoek van [verzoeker] om toepassing van de schuldsaneringsregeling was afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat niet aannemelijk was dat [verzoeker] te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden.

In cassatie werd door de Advocaat-Generaal L. Timmerman geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest. De advocaat van [verzoeker] had in zijn reactie op de conclusie van de Advocaat-Generaal aangevoerd dat het hof het beginsel van hoor en wederhoor had geschonden. Dit was het geval omdat het hof zijn oordeel had gebaseerd op een proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank, waarvan [verzoeker] en zijn advocaat geen kennis hadden kunnen nemen.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof had moeten nagaan of het proces-verbaal aan de advocaat van [verzoeker] was toegezonden, of dat het hof zelf een afschrift had moeten verstrekken. Aangezien het beginsel van hoor en wederhoor fundamenteel is, was het middel gegrond. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het gerechtshof en verwees de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling en beslissing.

Uitspraak

1 mei 2015
Eerste Kamer
nr. 14/05984
LZ/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. J. van Weerden.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak C/02/281691 FT RK 14/812 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 juli 2014;
b. de arresten in de zaak HV 200.152.848/01 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 18 september 2014 en 20 november 2014.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof van 20 november 2014 heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest en het aanvullend cassatierekest zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot vernietiging van het bestreden arrest.
De advocaat van [verzoeker] heeft bij brief van 12 maart 2015 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [verzoeker] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen op de grond, kort gezegd, dat niet aannemelijk is dat [verzoeker] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden te goeder trouw is geweest.
(ii) [verzoeker] heeft hoger beroep ingesteld. De eerste mondelinge behandeling in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 3 september 2014. Het hof heeft op 18 september 2014 een tussenarrest gewezen, waarna op 12 november 2014 een voortgezette mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. Bij zijn eindarrest heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
3.2.1
Middel 1 klaagt dat het hof het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden doordat het zijn oordeel mede heeft gebaseerd op het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank van 1 juli 2014, terwijl dit proces-verbaal niet aan [verzoeker] of zijn advocaat ter beschikking heeft gestaan.
3.2.2
Het hof heeft blijkens zijn tussenarrest (rov. 2.1 en 2.3) kennis genomen van het beroepschrift van [verzoeker] met producties en voorts van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 1 juli 2014.
Blijkens het proces-verbaal van de voortgezette mondelinge behandeling bij het hof van 12 november 2014 heeft de advocaat van [verzoeker] aldaar medegedeeld dat zij het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank nimmer heeft ontvangen. Het proces-verbaal houdt niet in dat het hof op deze mededeling van de advocaat heeft gereageerd. Het hof heeft vervolgens eindarrest gewezen, daarbij verwijzend naar zijn tussenarrest en naar de voortgezette mondelinge behandeling.
3.2.3
Uit de hiervoor in 3.2.2 weergegeven gang van zaken kan worden afgeleid dat het hof zijn oordeel mede heeft gebaseerd op het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg, alsmede dat het hof ambtshalve over dat proces-verbaal heeft kunnen beschikken. Gelet op het fundamentele belang van het beginsel van hoor en wederhoor, had het hof moeten nagaan of de rechtbank een afschrift van dat proces-verbaal aan de advocaat van [verzoeker] had toegezonden, of had het zelf een afschrift aan de advocaat van [verzoeker] moeten doen toekomen, alvorens mede op basis van dat proces-verbaal uitspraak te doen (vgl. HR 9 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5882, NJ 2012/637). Het middel is dus gegrond.
3.2.4
De overige middelen behoeven geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 20 november 2014;
verwijst het geding naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.E. Drion en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
1 mei 2015.