Uitspraak
1.Geding in cassatie
4.Beslissing
12 mei 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 mei 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was veroordeeld wegens handelen in strijd met artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht, omdat hij als vreemdeling in Nederland verbleef terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd. De Hoge Raad herhaalt in zijn uitspraak relevante overwegingen uit een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2013:BY3151) en voegt daaraan toe dat de regels die daarin zijn geformuleerd, niet alleen van toepassing zijn op vreemdelingen die weten dat zij ongewenst zijn verklaard, maar ook op vreemdelingen die weten of ernstige reden hebben te vermoeden dat er een inreisverbod tegen hen is uitgevaardigd.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof niet heeft vastgesteld of de stappen van de terugkeerprocedure zijn doorlopen, wat noodzakelijk is bij het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in deze context. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Hof voor herbehandeling. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zodat deze opnieuw kan worden berecht en afgedaan.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de terugkeerrichtlijn en de noodzaak voor rechters om zich ervan te vergewissen dat de juiste procedures zijn gevolgd voordat zij een straf opleggen aan vreemdelingen die in strijd met de wet in Nederland verblijven.