In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van [X] B.V. tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die betrekking heeft op navorderingsaanslagen in de vennootschapsbelasting voor de jaren 2002 tot en met 2005. De uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch was eerder vernietigd door de Hoge Raad op 21 december 2012, waarbij de zaak werd verwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling.
Belanghebbende, [X] B.V., heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, waarbij een aantal middelen werd voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend, en belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd vastgesteld dat de middelen geen aanleiding geven tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft verder geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, en dit arrest is openbaar uitgesproken op 24 april 2015.