In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 april 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiser 1] en AABO TRADING BEHEER B.V. tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Financiën, Directoraat-Generaal Belastingdienst. De zaak betreft een kort geding waarin de Belastingdienst vorderingen had ingesteld tot het verstrekken van gegevens en inlichtingen door de belastingplichtigen. De Hoge Raad behandelt de vraag of de Belastingdienst rechtmatig kan eisen dat belastingplichtigen informatie verstrekken over hun buitenlandse vermogensbestanddelen, en in hoeverre het nemo tenetur-beginsel van toepassing is. Dit beginsel houdt in dat niemand gedwongen kan worden om tegen zichzelf te getuigen. De Hoge Raad oordeelt dat de restrictie die door het hof is opgelegd, inhoudt dat wilsafhankelijk materiaal slechts mag worden gebruikt voor belastingheffing, en dat dit geen schending van het nemo tenetur-beginsel met zich meebrengt. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de eisers en bevestigt de beslissing van het hof, waarbij de eisers zijn veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de grenzen van de informatieplicht van belastingplichtigen in het kader van belastingheffing verduidelijkt.