ECLI:NL:HR:2015:1111

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 april 2015
Publicatiedatum
23 april 2015
Zaaknummer
14/04144
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof inzake omzetbelasting door Staatssecretaris van Financiën

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 april 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een beroep in cassatie ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Hof van 1 juli 2014, nr. 13/00341, die betrekking had op een beschikking inzake de omzetbelasting van de belanghebbende, een vennootschap. De Hoge Raad had eerder, op 8 maart 2013, een arrest gewezen dat de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch vernietigde en de zaak ter verdere behandeling verwees naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

In het tweede geding in cassatie heeft de Staatssecretaris verschillende middelen voorgesteld. De Hoge Raad heeft deze middelen beoordeeld en geconcludeerd dat ze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd gesteld dat de middelen geen rechtsvragen oproepen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad heeft de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 980 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Tevens is er een griffierecht van € 493 geheven van de Staatssecretaris. De uitspraak is openbaar uitgesproken door de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.

Uitspraak

24 april 2015
Nr. 14/04144
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de
Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 1 juli 2014, nr. 13/00341, betreffende de ten aanzien van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) genomen beschikking inzake de omzetbelasting.

1.Het eerste geding in cassatie

De uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch is op het beroep van belanghebbende bij arrest van de Hoge Raad van 8 maart 2013, nr. 11/01594, ECLI:NL:HR:BW5395, BNB 2013/100, vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.

2.Het tweede geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

3.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 980 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2015.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt een griffierecht geheven van € 493.