In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 januari 2015 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van wijlen [X] [Z] tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 24 oktober 2013, nr. 13/00079. Dit hoger beroep was gericht tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 12/242) betreffende een beschikking inzake de omzetbelasting. De belanghebbende heeft een aantal middelen voorgesteld in het cassatieberoep, waarop de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift heeft ingediend. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat de middelen geen rechtsvragen oproepen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft verder geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.