Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Leeuwardenvan 7 mei 2010, nr. 09/00105, na beantwoording van de door de Hoge Raad bij een arrest aan het Hof van Justitie van de Europese Unie gestelde vragen.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 april 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 10/02689. De zaak betreft de heffing van belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM) voor het gebruik van een in België geregistreerde auto door een persoon die zowel in België als in Nederland woont. De Hoge Raad heeft de eerdere uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden bevestigd, waarin werd geoordeeld dat de heffing van BPM niet in strijd is met het recht van de Europese Unie. Dit arrest volgt op een prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Unie, die op 21 november 2013 werd gegeven. Het Hof oordeelde dat artikel 43 EG (thans artikel 49 VWEU) niet verzet zich tegen een wettelijke regeling waarbij een belasting wordt geheven voor het gebruik van een in een andere lidstaat geregistreerde auto, mits deze belasting niet discriminerend is. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat, zelfs als de belanghebbende in meer dan één lidstaat een woonplaats heeft, de heffing van BPM in dit geval rechtmatig is. De Hoge Raad heeft de middelen van de belanghebbende verworpen en het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Tevens is er geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.