Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Slotsom
5.Beslissing
22 april 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 april 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wegens handelen in strijd met artikel 197 (oud) van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad herhaalt in zijn uitspraak relevante overwegingen uit eerdere arresten en benadrukt dat de rechter bij het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zich moet vergewissen dat de stappen van de terugkeerprocedure, zoals vastgelegd in de terugkeerrichtlijn, zijn doorlopen. Dit is van belang voor de rechtsontwikkeling en de rechtseenheid.
De Hoge Raad constateert dat het Hof in het bestreden arrest niet heeft aangetoond dat het zich van deze stappen heeft vergewist. Aangezien de cassatieschriftuur vóór 21 mei 2013 is ingediend, heeft de Hoge Raad besloten om ambtshalve de naleving van deze regels te onderzoeken. De Hoge Raad vernietigt het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging. De zaak wordt verwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, voor herbehandeling van de strafoplegging.
De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige, wat betekent dat de andere onderdelen van de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijven. Dit arrest benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij de beoordeling van de terugkeerprocedure in strafzaken en de noodzaak voor rechters om deze procedure expliciet in hun motivering op te nemen.