In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 april 2014 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] B.V. tegen de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 13 december 2013, nr. 12/634. Het beroep in cassatie was ingesteld tegen een besluit van de Minister van Economische Zaken, dat betrekking had op de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten die door de belanghebbende zijn aangevoerd, geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld, klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Daarnaast zijn de klachten volgens de Hoge Raad klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te hebben de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en is openbaar uitgesproken op 18 april 2014.