In deze zaak heeft [X] B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 22 mei 2013, waarin het hof uitspraak deed op het hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank te ’s-Gravenhage. De zaak betreft naheffingsaanslagen in de premie werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet over de jaren 2006 tot en met 2009, alsook de daarbij opgelegde boetes en beschikkingen inzake heffingsrente. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld, maar deze konden niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten geen nadere motivering behoefden, aangezien zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2014 door de raadsheer P.M.F. van Loon als voorzitter, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.