ECLI:NL:HR:2014:911

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 april 2014
Publicatiedatum
15 april 2014
Zaaknummer
13/01540
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperking van de verdediging van de verdachte tijdens de terechtzitting en de gevolgen voor de cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 april 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1945, was in hoger beroep veroordeeld voor het opzettelijk beledigen van een voormalig wethouder van de gemeente Arnhem. De verdachte had een beledigende brief gestuurd naar de wethouder, waarin hij zich uitliet over zijn ervaringen met racisme en geweld. Tijdens de terechtzitting in hoger beroep werd de verdachte door de voorzitter beperkt in zijn pleidooi, wat leidde tot de vraag of deze beperking in strijd was met zijn recht op een behoorlijke verdediging.

De Hoge Raad oordeelde dat de voorzitter van het hof de verdachte terecht had beperkt in zijn betoog, omdat deze beperking noodzakelijk was voor de handhaving van de orde op de zitting. De Hoge Raad stelde vast dat er geen cassatie openstond tegen deze beslissing, en dat er geen sprake was van schending van artikel 311, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, waarbij het hof de eerdere veroordeling heeft bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van de orde tijdens rechtszittingen en de bevoegdheid van de voorzitter om de procedure te reguleren.

De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de grenzen van de vrijheid van meningsuiting en de rechten van de verdediging in het strafrecht behandelt. De uitspraak bevestigt dat de voorzitter van de rechtbank de bevoegdheid heeft om de verdediging te beperken tot hetgeen relevant is voor de zaak, zonder dat dit leidt tot schending van de rechten van de verdachte.

Uitspraak

15 april 2014
Strafkamer
nr. 13/01540
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 20 december 2012, nummer 21/004197-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1945.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. H. Sytema en mr. J.L. Baar, beiden advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Bewezenverklaring
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 6 januari 2011 te Arnhem, opzettelijk beledigend [betrokkene] (voormalig wethouder van de gemeente Arnhem), een geschrift met de tekst/woorden
Arnhem, 4.1.2011
LAFFE RAT!
In een tijdsbestek van twee jaar heb ik vier keer een ongevraagde agressieve confrontatie met jouw zwarte favorieten gehad. Twee daarvan waren zeer bedreigend. De eerste op 29 april 2009 op een door jullie zo geliefd spookfietspad, toen een bende onvolwassen racistische negers mij - hartpatiënt - tot drie keer toe probeerde te lynchen; uiteraard was politie-interventie niet beschikbaar! Op 17 augustus werd ik tijdens werk door een parasiterende racistische neger aangevallen. Op 1 september constateerde mijn cardioloog verminderde elektrische doorstroming van mijn hart. Ook van jouw nazi-islamitische vriendjes moest ik mij in het verleden al agressie en geweld laten welgevallen. Als jij denkt dat ik mij door jou en trawanten laat promoveren tot slachtvee, dan wil ik jou wel uit de droom helpen. Ik houd jou en trawanten volledig verantwoordelijk voor mijn conditie! Jij bent de vijand! Landverrader! Amoreel zwijn! Vuile haatzaaier! Ploert! Dictator! Schoft! Smeerlap! Racist! Blaag!
[verdachte]
[adres]
heeft toegezonden op het privéadres van [betrokkene]."

3.Beoordeling van het middel

3.1.
Het middel klaagt dat het Hof de verdachte "op ontoelaatbare wijze heeft beperkt in het voeren van zijn verdediging".
3.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De verdachte, die hoger beroep heeft ingesteld, wordt onmiddellijk na de voordracht van de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld mondeling de bezwaren tegen het vonnis op te geven.
Verdachte geeft te kennen dat dit een politiek proces is.
De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van de relevante stukken van de zaak.
De verdachte verklaart – zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik heb de brief van 4 juni 2011 aan [betrokkene] verzonden. Ik vind het kwalificerend wat ik heb geschreven. Ik spreek mij uit over het functioneren van een ambtenaar, een wethouder. Ik heb die bewoordingen gebruikt, gelet op de ernst van de zaak. Het zijn geen prettige woorden die ik heb gebruikt, maar de woorden kwamen mij passend voor. Natuurlijk moeten mensen respectvol met elkaar om gaan, maar dat moet wederzijds gebeuren. [betrokkene] heeft er voor gezorgd dat mij dingen zijn overkomen. Ik ben zeer hardhandig door de politie uit de Arnhemse raadzaal ontvoerd tijdens een openbaar debat. Ik ben diverse keren door negers agressief bejegend. Ik ben hartpatiënt en ik ben tot drie keer toe belaagd door die bende onvolwassen racistische negers en dat heb ik in mijn brief aan [betrokkene] vermeld. Ik kon mij niet verdedigen, want ik stond stijf van de reuma. [betrokkene] faciliteert zaken door zijn politieke opvattingen, en de situatie die daar uit voortkomt, bevalt mij niet. Daarom heb ik deze woorden in mijn brief gebruikt. Door deze aanvallen heb ik volgens de cardioloog een verminderde elektrische doorstroming van mijn hart. Ik gebruik ook medicijnen.
De oudste raadsheer houdt verdachte voor dat hij op 22 april 2011 door het Gerechtshof Arnhem is veroordeeld.
De verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:
De behandeling van die zaak door mr Van den Dungen als politierechter beviel mij totaal niet. Ik heb die zaak onderbroken. Ik ben ook niet in kennis gesteld van het vonnis. Ik ben zelf bij de zitting geweest, zowel bij de rechtbank als bij het hof. Die zaak ging ook over het plaatsen van die moskee.
De advocaat-generaal voert het woord, zakelijk weergegeven:
In korte tijd is twee keer door [betrokkene] aangifte gedaan ter zake van geschriften met beledigende teksten die verdachte heeft gestuurd. De oorzaak en de reden van verdachte om zo te handelen zit in het feit dat verdachte [betrokkene] verantwoordelijk houdt voor de herplaatsing van een moskee in Klarendal, als gevolg waarvan verdachte hinder ondervindt. De tekst is beledigend, maar ook op de rand van bedreigend.
Ik acht het feit wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft ook verklaard dat hij verantwoordelijk is voor het versturen van de brief aan [betrokkene], die voorheen een publieke functie vervulde. Verdachte vindt zijn taalgebruik kwalificerend en gepast, maar dat is totaal niet aan de orde. Dit is beledigend. Woorden als landverrader, amoreel zwijn, ploert en dictator. Dit overschrijdt de grenzen van fatsoen en vrijheid van meningsuiting.
Verdachte is eerder veroordeeld voor een soortgelijk feit. De veroordeling van de rechtbank heeft plaatsgevonden voor het plegen van dit feit. Verdachte trekt zich niets aan van de gerechtelijke uitspraak.
De advocaat-generaal leest de vordering voor en legt die aan het hof over.
De voorzitter geeft verdachte het woord en geeft daarbij aan dat hij zich dient te beperken tot een betoog wat ziet op deze zaak.
De verdachte voert het woord tot verdediging, zakelijk weergegeven:
Eén van de daders heeft mij als dader aangewezen en ik word vervolgd. Waarom sta ik hier en niet u? Van een slachtoffer wordt een dader gemaakt. Wij zijn allemaal geconditioneerd. Wij zijn elk een eigen entiteit. Ik ook, u heeft met mijn cortex te maken.
De voorzitter geeft te kennen dat verdachte ter zake dient te komen en geen betoog dient te houden over zijn cortex.
De verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:
Ik kan mij niet anders verdedigen dan door dit betoog te houden. Het klopt wat ik heb geschreven. Dit is een politiek proces, dat onderdeel uitmaakt van koehandel. Artikel 147 Sr staat op de nominatielijst om op de schroothoop te belanden. Artikel 137 Sr is door Wilders als achterlijk gekwalificeerd. Artikel 266 Sr laat uitdrukkelijk het kwalificeren van functionarissen in zijn/haar ambt open. Ik ben niet strafbaar. Ik kan mij niet adequaat verdedigen. Ik spreek verder over mijn cortex.
De voorzitter geeft te kennen dat verdachte zijn pleidooi dient te beperken tot het tenlastegelegde en niet over zijn cortex.
De verdachte verklaart zakelijk weergegeven:
Ik voel mij het zwijgen opgelegd.
Aan de verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van heden.
Na gehouden beraad, geeft de bode te kennen dat verdachte tussentijds de zaal heeft verlaten en dat hij niet wenst terug te keren voor de uitspraak van het arrest."
3.3.
Blijkens voormeld proces-verbaal is de verdachte door de voorzitter beperkt in zijn pleidooi tot hetgeen van belang is voor het tenlastegelegde. Het betreft hier een beslissing van de voorzitter ten behoeve van de handhaving van de orde op de terechtzitting. Daartegen staat geen beroep in cassatie open (vgl. HR 2 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ9897, NJ 2010/303). In zoverre moet het middel onbesproken blijven.
3.4.
Voor zover het middel klaagt dat het onderzoek ter terechtzitting nietig is omdat de verdachte niet overeenkomstig art. 311, tweede lid, Sv het woord heeft kunnen voeren, mist het feitelijke grondslag en kan het dus niet tot cassatie leiden.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 april 2014.