Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
Verdachte geeft te kennen dat dit een politiek proces is.
De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van de relevante stukken van de zaak.
De verdachte verklaart – zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik heb de brief van 4 juni 2011 aan [betrokkene] verzonden. Ik vind het kwalificerend wat ik heb geschreven. Ik spreek mij uit over het functioneren van een ambtenaar, een wethouder. Ik heb die bewoordingen gebruikt, gelet op de ernst van de zaak. Het zijn geen prettige woorden die ik heb gebruikt, maar de woorden kwamen mij passend voor. Natuurlijk moeten mensen respectvol met elkaar om gaan, maar dat moet wederzijds gebeuren. [betrokkene] heeft er voor gezorgd dat mij dingen zijn overkomen. Ik ben zeer hardhandig door de politie uit de Arnhemse raadzaal ontvoerd tijdens een openbaar debat. Ik ben diverse keren door negers agressief bejegend. Ik ben hartpatiënt en ik ben tot drie keer toe belaagd door die bende onvolwassen racistische negers en dat heb ik in mijn brief aan [betrokkene] vermeld. Ik kon mij niet verdedigen, want ik stond stijf van de reuma. [betrokkene] faciliteert zaken door zijn politieke opvattingen, en de situatie die daar uit voortkomt, bevalt mij niet. Daarom heb ik deze woorden in mijn brief gebruikt. Door deze aanvallen heb ik volgens de cardioloog een verminderde elektrische doorstroming van mijn hart. Ik gebruik ook medicijnen.
De oudste raadsheer houdt verdachte voor dat hij op 22 april 2011 door het Gerechtshof Arnhem is veroordeeld.
De verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:
De behandeling van die zaak door mr Van den Dungen als politierechter beviel mij totaal niet. Ik heb die zaak onderbroken. Ik ben ook niet in kennis gesteld van het vonnis. Ik ben zelf bij de zitting geweest, zowel bij de rechtbank als bij het hof. Die zaak ging ook over het plaatsen van die moskee.
De advocaat-generaal voert het woord, zakelijk weergegeven:
In korte tijd is twee keer door [betrokkene] aangifte gedaan ter zake van geschriften met beledigende teksten die verdachte heeft gestuurd. De oorzaak en de reden van verdachte om zo te handelen zit in het feit dat verdachte [betrokkene] verantwoordelijk houdt voor de herplaatsing van een moskee in Klarendal, als gevolg waarvan verdachte hinder ondervindt. De tekst is beledigend, maar ook op de rand van bedreigend.
Ik acht het feit wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft ook verklaard dat hij verantwoordelijk is voor het versturen van de brief aan [betrokkene], die voorheen een publieke functie vervulde. Verdachte vindt zijn taalgebruik kwalificerend en gepast, maar dat is totaal niet aan de orde. Dit is beledigend. Woorden als landverrader, amoreel zwijn, ploert en dictator. Dit overschrijdt de grenzen van fatsoen en vrijheid van meningsuiting.
Verdachte is eerder veroordeeld voor een soortgelijk feit. De veroordeling van de rechtbank heeft plaatsgevonden voor het plegen van dit feit. Verdachte trekt zich niets aan van de gerechtelijke uitspraak.
De advocaat-generaal leest de vordering voor en legt die aan het hof over.
De verdachte voert het woord tot verdediging, zakelijk weergegeven:
Eén van de daders heeft mij als dader aangewezen en ik word vervolgd. Waarom sta ik hier en niet u? Van een slachtoffer wordt een dader gemaakt. Wij zijn allemaal geconditioneerd. Wij zijn elk een eigen entiteit. Ik ook, u heeft met mijn cortex te maken.
De voorzitter geeft te kennen dat verdachte ter zake dient te komen en geen betoog dient te houden over zijn cortex.
De verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:
Ik kan mij niet anders verdedigen dan door dit betoog te houden. Het klopt wat ik heb geschreven. Dit is een politiek proces, dat onderdeel uitmaakt van koehandel. Artikel 147 Sr staat op de nominatielijst om op de schroothoop te belanden. Artikel 137 Sr is door Wilders als achterlijk gekwalificeerd. Artikel 266 Sr laat uitdrukkelijk het kwalificeren van functionarissen in zijn/haar ambt open. Ik ben niet strafbaar. Ik kan mij niet adequaat verdedigen. Ik spreek verder over mijn cortex.
De voorzitter geeft te kennen dat verdachte zijn pleidooi dient te beperken tot het tenlastegelegde en niet over zijn cortex.
De verdachte verklaart zakelijk weergegeven:
Ik voel mij het zwijgen opgelegd.
Aan de verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van heden.
Na gehouden beraad, geeft de bode te kennen dat verdachte tussentijds de zaal heeft verlaten en dat hij niet wenst terug te keren voor de uitspraak van het arrest."
4.Beslissing
15 april 2014.