ECLI:NL:HR:2010:BJ9897

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/01048
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van cassatieberoep en handhaving van de orde op de terechtzitting

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep dat is ingesteld door de verdachte tegen een beslissing van de voorzitter van de rechtbank. De verdachte, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. M.J.F. Stelling, heeft in cassatie middelen van cassatie voorgesteld. De zaak betreft een uitspraak van de Hoge Raad op 2 maart 2010, waarin de Hoge Raad oordeelt dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk is voor zover het zich richt tegen de beslissing van de voorzitter om de raadsman het woord te ontnemen. Deze beslissing was genomen omdat de raadsman zich herhaaldelijk ongepast had uitgelaten over de rechterlijke macht en het openbaar ministerie, wat de orde ter zitting verstoorde. De voorzitter had de raadsman meerdere keren gewaarschuwd, maar deze weigerde zich te houden aan de regels van de zitting.

De Hoge Raad stelt vast dat de beslissing van de voorzitter om het woord te ontnemen een handeling is ter handhaving van de orde op de terechtzitting, waartegen geen beroep in cassatie openstaat. Dit betekent dat het cassatieberoep in zoverre niet-ontvankelijk is. Daarnaast worden ook andere middelen van cassatie die door de verdachte zijn ingediend, niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij niet voldoen aan de vereisten die in de wet zijn gesteld voor cassatie. De Hoge Raad concludeert dat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden en dat er geen nadere motivering nodig is, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de handhaving van de orde op de terechtzitting en de grenzen van het cassatieberoep. Het benadrukt dat advocaten zich moeten houden aan de regels van de rechtszaal en dat ongepaste uitlatingen gevolgen kunnen hebben voor hun rol in het proces.

Uitspraak

2 maart 2010
Strafkamer
nr. 08/01048
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 28 februari 2008, nummer 20/011512-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J.F. Stelling, advocaat te Zeist, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep voor zover het de middelen vier en vijf en deels middel zes betreft en tot verwerping van het beroep voor het overige.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep naar aanleiding van het zesde middel
2.1. Het middel richt zich onder meer tegen de afwijzing van wrakingsverzoeken van de raadsman.
2.2. Ingevolge art. 515, vijfde lid, Sv staat tegen een beslissing op een verzoek tot wraking geen rechtsmiddel open, zodat het cassatieberoep in zoverre niet-ontvankelijk is.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep naar aanleiding van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt dat de raadsman van de verdachte ter terechtzitting van 28 februari 2008 ten onrechte het woord is ontnomen.
3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 28 februari 2008 houdt het volgende in:
"De raadsman krijgt het woord tot verdediging.
De raadsman verklaart dat hij een aangepaste pleitnota heeft, die hij aan het hof overlegt.
De voorzitter deelt mede dat het hof de pleitnota van de raadsman als voorgedragen beschouwt tot en met onderdeel 3.3.8 op pagina 11 van de versie die is gehecht aan het proces-verbaal terechtzitting van dit hof van 27 oktober 2006, op welk punt het pleidooi toen door de voorzitter is onderbroken vanwege ongepaste opmerkingen van de raadsman jegens de advocaat-generaal en/of het openbaar ministerie in het algemeen. De raadsman pleit vervolgens vanaf onderdeel 3.3.8 overeenkomstig de inhoud van de door hem zojuist overgelegde (nieuwe versie van zijn) pleitnota, die aan dit proces-verbaal is gehecht en waarvan de inhoud, voor zover voorgedragen ter zitting van heden, als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
Nadat de raadsman de zinsnede "Veeleer lijkt er sprake te zijn van een kritiekloze volgzaamheid ten aanzien van de Hoge Raad, alsook van een gebrek aan zedelijke moed om de rechtsorde te verdedigen tegenover de schaamteloze serviliteit van de Hoge Raad ten opzichte van een misdadige politieke leiding, die vasthoudt aan de nucleaire systeemmisdaad" (onderdeel 4.1.2., pagina 5) heeft voorgedragen, onderbreekt de voorzitter de raadsman en deelt hem mede dat deze passage ongepast is en dat de raadsman door zich bij herhaling op die wijze uit te laten de orde ter zitting verstoort.
De voorzitter waarschuwt de raadsman dat hem het woord zal worden ontnomen indien hij zich in het vervolg nogmaals ongepast zal uitlaten. De raadsman antwoordt daarop dat de voorzitter wel weet hoe hij daarover denkt.
Nadat de raadsman de zinsnede "manifesteert de Hoge Raad zich als serviele en gewetenloze lakei van de politieke leiding van ons land" (onderdeel 4.5.1, pagina 9) uit zijn pleitnota heeft voorgedragen, onderbreekt de voorzitter hem en deelt hem mede dat zij deze opmerking beschouwt als een ongepaste opmerking jegens de rechterlijke macht.
De voorzitter vraagt de raadsman hoe deze opmerking zich verhoudt tot de door hem als advocaat afgelegde eed eerbied en respect te hebben voor de rechterlijke macht. De raadsman antwoordt daarop als volgt. De door mij als advocaat afgelegde eed houdt niet in dat ik de waarheid zou moeten verzwijgen. Ik heb eerbied voor de rechterlijke organisatie, maar dat houdt niet in dat ik niet overeenkomstig de waarheid mag pleiten.
De voorzitter waarschuwt de raadsman voor de tweede maal dat hij zich tijdens het pleidooi dient te onthouden van ongepaste uitingen jegens de rechterlijke macht dan wel het openbaar ministerie.
Nadat de raadsman de zinsnede "Dat de Hoge Raad terzake van de kernwapens bij voorbaat zijn rechterlijke integriteit prijsgeeft en de politieke keuze maakt voor onvoorwaardelijke steun aan een misdadige politieke leiding" (onderdeel 4.5.2, pagina 9) uit zijn pleitnota heeft voorgedragen, onderbreekt de voorzitter hem opnieuw. Zij deelt de raadsman vervolgens mede dat thans de maat vol is en dat hem het woord wordt ontnomen.
De voorzitter verzoekt vervolgens de raadsman om op de publieke tribune plaats te nemen dan wel de zittingzaal te verlaten."
3.3. Blijkens de hiervoor weergegeven gang van zaken is de raadsman van verdachte ter terechtzitting het woord ontnomen - nadat de voorzitter hem enige malen had gemaand zich te onthouden van ongepaste uitlatingen over de rechterlijke macht dan wel het openbaar ministerie - op de grond dat hij "door zich bij herhaling op die wijze uit te laten de orde ter zitting verstoort". Het betreft hier een beslissing van de voorzitter ten behoeve van de handhaving van de orde op de terechtzitting. Dat is een handeling waartegen geen beroep in cassatie openstaat (vgl. HR 9 oktober 2001, NJ 2001, 658), zodat het cassatieberoep in zoverre niet-ontvankelijk is.
4. Beoordeling van het vierde en het vijfde middel
Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie als in de wet bedoeld. Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. De als middelen vier en vijf aangeduide klachten voldoen niet aan dit vereiste, zodat zij onbesproken moeten blijven.
5. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep voor zover het zich richt tegen de in het kader van de handhaving van de orde genomen beslissing en de wrakingsbeslissingen;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, W.M.E. Thomassen, W.F. Groos en C.H.W.M. Sterk in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 2 maart 2010.