ECLI:NL:HR:2014:902

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 april 2014
Publicatiedatum
10 april 2014
Zaaknummer
13/04520
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging beschikking kinderalimentatie wegens onjuiste adressering oproepingsbrieven

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 april 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een verzoek tot wijziging van kinderalimentatie. De man, die in cassatie is gegaan, was niet verschenen bij de mondelinge behandeling van het gerechtshof Amsterdam op 5 juni 2013, omdat de oproepingsbrieven naar onjuiste adressen waren gestuurd. De vrouw had de rechtbank verzocht de kinderalimentatie te verhogen van € 92,67 per kind per maand naar € 240,-- per maand. De rechtbank had dit verzoek toegewezen, maar de vrouw had in hoger beroep aangegeven dat zij per vergissing het bedrag van € 240,-- had verzocht, terwijl zij bedoelde € 240,-- per kind per maand. Het hof had dit verzoek toegewezen, maar de man had geen verweer kunnen voeren omdat hij niet op de zitting was verschenen.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof het beginsel van hoor en wederhoor had geschonden. De aan de man gerichte oproepingsbrieven waren onjuist geadresseerd, waardoor hij niet in staat was om zijn verweer te voeren. De Hoge Raad concludeerde dat de bestreden beschikking van het gerechtshof Amsterdam niet in stand kon blijven en heeft deze vernietigd. De zaak is verwezen naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling en beslissing.

Deze uitspraak benadrukt het belang van correcte adressering in juridische procedures en de noodzaak om de rechten van partijen te waarborgen, vooral in zaken die betrekking hebben op kinderalimentatie.

Uitspraak

11 april 2014
Eerste Kamer
13/04520
EV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. J.F.M. van Weegberg,
t e g e n
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 139890/FA RK 12-650 van de rechtbank Alkmaar van 7 november 2012;
b. de beschikking in de zaak 200.121.103/01 van het gerechtshof Amsterdam van 25 juni 2013.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot vernietiging en verwijzing.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Partijen zijn gehuwd geweest. Uit hun huwelijk zijn twee kinderen geboren.
(ii) De rechtbank heeft bij de echtscheidingsbeschikking de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vastgesteld op € 92,67 per kind per maand.
3.2
De vrouw heeft de rechtbank verzocht de kinderalimentatie te verhogen tot € 240,-- per maand.
Dit verzoek is door de rechtbank toegewezen.
In hoger beroep heeft de vrouw aangevoerd dat zij per vergissing heeft verzocht de kinderalimentatie te stellen op € 240,-- per maand, waar zij bedoelde € 240,-- per kind per maand. Zij verzocht het hof de kinderalimentatie in laatstbedoelde zin vast te stellen. Het hof heeft dit verzoek toegewezen. Het heeft daartoe onder meer overwogen dat de man, “hoewel behoorlijk opgeroepen”, niet bij de mondelinge behandeling van het hof op 5 juni 2013 is verschenen (rov. 1.5) en dat het verzoek van de vrouw in hoger beroep onweersproken is gebleven (rov. 4.2).
3.3.1
Het middel klaagt dat het hof het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden. Volgens het middel heeft het hof de aan de man gerichte oproepingsbrieven voor de zitting van 5 juni 2013 naar verkeerde adressen gestuurd als gevolg waarvan de man niet ter zitting heeft kunnen verschijnen en geen verweer heeft kunnen voeren.
3.3.2
De klacht slaagt.
Uit de in cassatie overgelegde stukken blijkt inderdaad dat de aan de man gerichte brieven van het hof onjuist zijn geadresseerd (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.2).
Nu de man na de aan hem gerichte oproepingsbrieven geen verweerschrift heeft ingediend, geldt dat hij als niet verschenen belanghebbende ten onrechte niet overeenkomstig het bepaalde in art. 272 Rv in verbinding met art. 362 Rv bij aangetekende brief is opgeroepen voor de mondelinge behandeling (vgl. HR 21 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR3086, NJ 2011/492).
Het voorgaande brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 25 juni 2013;
verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
11 april 2014.