Uitspraak
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 29 mei 2013, nrs. BK-12/00324 en 12/00325, betreffende naheffingsaanslagen in de verpakkingenbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 april 2014 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] B.V. tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft naheffingsaanslagen in de verpakkingenbelasting voor de tijdvakken van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 en van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009. De Inspecteur had de naheffingsaanslagen opgelegd, maar de Rechtbank te 's-Gravenhage had deze aanslagen vernietigd. De Inspecteur ging in hoger beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Rechtbank vernietigde en het beroep ongegrond verklaarde.
Belanghebbende, [X] B.V., heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. In het cassatieberoep zijn verschillende middelen voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze falen, verwijzend naar een eerder uitgesproken arrest in een vergelijkbare zaak (nummer 13/03284) tussen dezelfde partijen.
De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten en heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren R.J. Koopman en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en is openbaar uitgesproken op 11 april 2014.