In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 april 2014 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van [X] B.V. tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en een opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift in cassatie niet tijdig is ingediend. De griffier van het Hof had op 12 december 2013 een afschrift van de uitspraak aan de partijen verzonden, en de termijn voor het indienen van het beroepschrift eindigde op 23 januari 2014. Het beroepschrift is echter pas op 3 februari 2014 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen, wat betekent dat het niet binnen de wettelijke termijn is ingediend.
De Hoge Raad heeft de belanghebbende, [X] B.V., de gelegenheid gegeven om te verklaren waarom de beroepstermijn is overschreden. De argumenten die door de belanghebbende zijn aangevoerd, zijn door de Hoge Raad niet als voldoende geacht om te concluderen dat er geen sprake was van verzuim. Gelet op deze overwegingen heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Tevens zijn er geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Deze uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van beroepschriften in cassatie en de strikte naleving van de wettelijke termijnen.