Uitspraak
[X] C.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Den Haagvan 26 september 2013, nr. SGR 13/2244, betreffende drie aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 april 2014 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] C.V. tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 26 september 2013, nr. SGR 13/2244. Het beroep betreft drie aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende op 9 december 2013 per aangetekende brief gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor de betaling. Aangezien het griffierecht niet is voldaan, heeft de griffier op 9 januari 2014 opnieuw een aangetekende brief gestuurd, waarin belanghebbende de gelegenheid kreeg om te verklaren waarom het griffierecht niet tijdig was betaald. Belanghebbende heeft echter van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.
De beslissing van de Hoge Raad is dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk wordt verklaard. Dit arrest is gewezen door vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren R.J. Koopman en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en is openbaar uitgesproken op 4 april 2014.