In deze zaak heeft [X] B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 23 mei 2013, nr. 11/00408. Dit hoger beroep was gericht tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 10/2850) die betrekking had op een boetebeschikking over de periode van 1 januari tot en met 31 december 2005. De belanghebbende, [X] B.V., heeft in cassatie verschillende middelen voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend, waarna de belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat de middelen geen nadere motivering behoeven, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2014 door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw, samen met de raadsheren E.N. Punt en R.J. Koopman, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.