Uitspraak
gevestigd te [vestigingsplaats],
gevestigd te Hoensbroek, gemeente Heerlen,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
28 maart 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 maart 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiseres] tegen Woningstichting De Voorzorg. De zaak betreft de beëindiging van een langdurige handelsrelatie en de ontvankelijkheid van het cassatieberoep. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak. De rechtbank Maastricht had eerder vonnissen gewezen op 21 september 2011 en 7 maart 2012, en het gerechtshof 's-Hertogenbosch had op 16 oktober 2012 en 20 augustus 2013 arresten gewezen. Het arrest van het hof van 20 augustus 2013 is aan het arrest van de Hoge Raad gehecht.
De Hoge Raad oordeelt dat het cassatieberoep van [eiseres] niet-ontvankelijk is. Dit oordeel is gebaseerd op het standpunt van de Procureur-Generaal, die stelde dat [eiseres] klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. De advocaat van [eiseres] heeft gereageerd op dit standpunt, maar de Hoge Raad heeft geoordeeld dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad heeft daarom besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren en heeft [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van De Voorzorg op nihil zijn begroot.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de ontvankelijkheid in cassatie en de voorwaarden waaronder een cassatieberoep kan worden ingesteld. De Hoge Raad heeft in deze zaak duidelijk gemaakt dat zonder voldoende belang of gegronde klachten, een cassatieberoep niet kan slagen.