In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 maart 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de rechtmatigheid van een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die was opgelegd aan een fiscale eenheid bestaande uit [X1] Beheer B.V. en [X2] B.V. De naheffingsaanslag betrof het tijdvak van 1 januari 1997 tot en met 31 december 1998 en was het gevolg van de verkoop van aandelen in [A] B.V. aan [D] Group Plc. De Inspecteur had de omzetbelasting die in rekening was gebracht voor diensten die verband hielden met deze verkoop, niet voor aftrek toegestaan. Het Hof had de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, maar de Staatssecretaris van Financiën ging in cassatie tegen deze beslissing.
De Hoge Raad oordeelde dat de overdracht van aandelen geen overgang van een algemeenheid van goederen of diensten is in de zin van de omzetbelasting. De Hoge Raad stelde vast dat de aandelenoverdracht een economische activiteit vormt die vrijgesteld is van omzetbelasting. Het Hof had ten onrechte geoordeeld dat de omzetbelasting niet voor aftrek in aanmerking kwam, omdat de verkoop en overdracht van de aandelen samenhingen met de handelingen van belanghebbende als ondernemer. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond en vernietigde de uitspraak van het Hof, waarbij het geding werd verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling.
De uitspraak benadrukt het belang van de context van de verleende diensten en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, en dat het aan de belanghebbende is om relevante informatie te verschaffen aan het verwijzingshof. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.