Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Beslissing
25 maart 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 24 juli 2012. De verdachte, geboren in 1992, was veroordeeld tot jeugddetentie. De advocaat van de verdachte, mr. H. Oldenhof, heeft middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde jeugddetentie. Voor het overige werd het beroep verworpen.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft geen nadere motivering, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld en vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden. Dit is het geval omdat er meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep.
De opgelegde jeugddetentie van 131 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, is in het licht van de overschrijding van de redelijke termijn niet aanleiding om aan het oordeel dat deze termijn is overschreden enige rechtsgevolg te verbinden. De Hoge Raad heeft daarom besloten om met dit oordeel vol te staan en heeft het beroep verworpen.