Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
25 maart 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 22 april 2013 werd gewezen. Het hof had in deze strafzaak, genummerd 21/000980-12, een uitspraak gedaan die de verdachte niet beviel. De verdachte werd bijgestaan door mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, die middelen van cassatie heeft voorgesteld. Deze middelen zijn aan het arrest gehecht en maken daar deel van uit. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat betekent dat hij van mening was dat de cassatiegronden niet voldoende waren om het arrest van het hof te vernietigen.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), er geen nadere motivering nodig was, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de zaak niet verder in behandeling nam en het beroep verwierp.
De uitspraak van de Hoge Raad vond plaats op 25 maart 2014 en werd gedaan door de raadsheer B.C. de Savornin Lohman als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en N. Jörg. De waarnemend griffier A.C. ten Klooster was ook aanwezig bij de uitspraak, die openbaar werd gedaan.