ECLI:NL:HR:2014:691

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 maart 2014
Publicatiedatum
25 maart 2014
Zaaknummer
13/02217
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en dubbele beboeting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 maart 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting en een daarbij opgelegde boete. De belanghebbende had over het tijdvak van 7 januari 2010 tot en met 16 september 2010 een naheffingsaanslag ontvangen, nadat de geldigheid van het kentekenbewijs van zijn auto was geschorst. De Inspecteur handhaafde de naheffingsaanslag en de boete na bezwaar, wat leidde tot een ongegrondverklaring door de Rechtbank te 's-Gravenhage. Het Hof bevestigde deze uitspraak, waarna de belanghebbende in cassatie ging.

De Hoge Raad beoordeelde de klachten van de belanghebbende, waarbij de eerste klacht zich richtte op het ontbreken van een tegenbewijsregeling in artikel 35 van de Wet motorrijtuigenbelasting 1994. De Hoge Raad oordeelde dat dit niet in strijd is met nationale of internationale rechtsregels en dat de naheffing niet beperkt hoeft te worden tot een kortere periode. De tweede klacht betrof de vraag of er sprake was van dubbele beboeting. De Hoge Raad concludeerde dat de beboeting van zowel de belanghebbende als zijn vader geen dubbele beboeting vormde, aangezien zij voor verschillende overtredingen waren beboet.

Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, waarbij de proceskosten niet voor vergoeding in aanmerking kwamen. Dit arrest bevestigt de geldigheid van de naheffingsaanslag en de boete, en verduidelijkt de toepassing van de relevante wetgeving met betrekking tot motorrijtuigenbelasting en verkeerswetgeving.

Uitspraak

28 maart 2014
nr. 13/02217
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van
Gerechtshof Den Haagvan 15 maart 2013, nr. BK‑12/00027, betreffende een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking.

1.Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is over het tijdvak 7 januari 2010 tot en met 16 september 2010 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd, alsmede een boete.
De naheffingsaanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
De Rechtbank te 's-Gravenhage (nr. AWB 11/4953) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ‘s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3.Beoordeling van de klachten

3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1.
Van 26 november 2009 tot en met 16 september 2010 stond in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens een personenauto (hierna: de auto) op naam gesteld van belanghebbende. Op grond hiervan is belanghebbende overeenkomstig de artikelen 6 en 7 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet) aangemerkt als de houder van de auto en is hij motorrijtuigenbelasting verschuldigd op grond van artikel 1, letter a, van de Wet.
3.1.2.
Vanaf 7 januari 2010 is op aanvraag van belanghebbende de geldigheid van het voor de auto afgegeven kentekenbewijs geschorst. Belanghebbende voldeed overeenkomstig artikel 19, lid 1, van de Wet vanaf die datum geen motorrijtuigenbelasting. Op 17 augustus 2010 om 11.29 uur is de voor de auto geldende schorsing opgeheven.
3.1.3.
Op 17 augustus 2010 om 10.45 uur hebben politieambtenaren geconstateerd dat met de auto gebruik werd gemaakt van de weg. De inzittenden van de auto waren belanghebbende en zijn vader. Naar aanleiding van die constatering is de vader van belanghebbende beboet wegens het zonder geldig rijbewijs rijden met een auto alsmede wegens het rijden met een auto waarvan het kentekenbewijs is geschorst.
3.1.4.
Naar aanleiding van de hiervoor in 3.1.3 bedoelde constatering heeft de Inspecteur overeenkomstig het bepaalde in artikel 35 van de Wet aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd, alsmede op grond van artikel 37 van de Wet in verbinding met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een boete. De naheffingsaanslag is berekend over de periode 7 januari 2010 tot en met 16 september 2010.
3.2.
De eerste klacht richt zich, onder verwijzing naar de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 22 september 2011, nr. 10/00087, ECLI:NL:GHSHE:2011:BU6728, tegen het oordeel van het Hof dat het ontbreken van een tegenbewijsregeling in artikel 35 van de Wet niet in strijd is met een nationale of internationale rechtsregel. De klacht strekt kennelijk ten betoge dat de naheffing op de door dat Gerechtshof aangenomen gronden moet worden beperkt tot een kortere periode dan de hiervoor in 3.1.4 genoemde periode.
De klacht faalt op de gronden die zijn vermeld in de onderdelen 3.3.2 tot en met 3.3.4 van het arrest van de Hoge Raad van 25 oktober 2013, nr. 11/04730, ECLI:NL:HR:2013:973, BNB 2014/17. Bij dit arrest is de hiervoor bedoelde uitspraak van het Gerechtshof te ’s‑Hertogenbosch vernietigd.
3.3.
De tweede klacht richt zich tegen het oordeel van het Hof dat de beboeting van belanghebbende en zijn vader geen dubbele beboeting vormt ter zake van één en hetzelfde feit.
De klacht faalt. Gezien hetgeen hiervoor in 3.1.3 en 3.1.4 is vermeld, is in het onderhavige geval geen sprake van een dubbele beboeting ter zake van één en hetzelfde feit. Belanghebbendes vader is beboet wegens het gebruik van de weg met een auto waarvan het kenteken is geschorst. Belanghebbende is beboet wegens een verzuim in de voldoening van motorrijtuigenbelasting. ’s Hofs oordeel is derhalve juist.

4.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren R.J. Koopman en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2014.