ECLI:NL:HR:2014:681

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 maart 2014
Publicatiedatum
21 maart 2014
Zaaknummer
13/06129
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het cassatieberoep in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 maart 2014 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep dat was ingesteld door verzoekster, die eerder een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling had ingediend. De zaak betreft de toepassing van artikel 80a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (RO) in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP). Verzoekster had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 3 december 2013 was gewezen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken, waaronder HR 14 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY0966, NJ 2013/43, om de context van de zaak te schetsen.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de klachten die door verzoekster zijn aangevoerd, geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het standpunt van de Procureur-Generaal, die heeft aangegeven dat verzoekster klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. De Hoge Raad concludeert dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden, en verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Deze beslissing is genomen in het licht van artikel 80a lid 1 RO, dat de voorwaarden voor ontvankelijkheid in cassatie regelt.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de ontvankelijkheidseisen in cassatieprocedures, vooral in zaken die verband houden met de WSNP. De beslissing heeft implicaties voor de rechtspraktijk, aangezien het aangeeft dat niet alle klachten in cassatie automatisch leiden tot een behandeling van de zaak. De uitspraak is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot, en de betrokken rechters zijn C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp en G. Snijders.

Uitspraak

21 maart 2014
Eerste Kamer
13/06129
EV/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
In de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. M.S.M. Dietz de Loos- Schrijver.
Verzoekster zal hierna ook worden aangeduid als [verzoekster].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak C/09/443107/FT RK 13/1107 van de rechtbank Den Haag van 29 oktober 2013;
b. het arrest in de zaak 200.136.648/01 van het gerechtshof Den Haag van 3 december 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot toepassing van art. 80a lid 1 RO.
De advocaat van [verzoekster] heeft bij brief van 13 februari 2014 op dit standpunt gereageerd.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 2).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
21 maart 2014.