Verdachte is niet eerder met justitie in aanraking geweest in verband met de delicten inzake de handel en gebruik van vals geld. Verdachte heeft de strafbare feiten gepleegd nadat en als gevolg van het feit dat [medeverdachte 1] door de CIE-informant [medeverdachte 6] was overgehaald om te bemiddelen bij een vals geld transactie. Er zijn geen aanwijzingen dat de verdachte de strafbare feiten zou hebben gepleegd als [medeverdachte 6] [medeverdachte 1] niet had overgehaald te bemiddelen.
Onder andere het feit dat [medeverdachte 6] door de overheid kreeg betaald voor het verstrekken van informatie over strafbare feiten heeft hem er kennelijk toe gebracht [medeverdachte 1] over te halen om te bemiddelen bij de vals geld transactie. [medeverdachte 6] heeft kunnen handelen zoals hij gehandeld heeft, omdat het toezicht van de CIE faalde. Het hof is daarom van oordeel dat de verdachte als gevolg van aan de overheid toe te rekenen omstandigheden is gebracht tot andere strafbare feiten dan waarop zijn opzet was gericht en dat alleen al om die reden geen veroordeling kan volgen.
Dat de verdachte (via [medeverdachte 1]) is uitgelokt door een door de CIE gerunde informant was in ieder geval op 13 september 2005 bij het OM bekend en had overigens eerder bekend kunnen zijn als de controle beter was geweest. Het OM had in ieder geval zo spoedig mogelijk na 13 september 2005 de verdachte en zijn raadsman op de hoogte moeten stellen van de informatie die van belang was voor een door de rechter te nemen eindbeslissing en beslissingen inzake de voorlopige hechtenis. Dat heeft het OM niet gedaan. Het lijkt er zelfs op dat als [medeverdachte 6] er voor gekozen had niet te verklaren over zijn relatie met de CIE, die informatie (hoewel aanwezig bij het OM) nooit ter kennis was gekomen van de verdachte. Als het argument daarvoor zou zijn dat dit ter bescherming van [medeverdachte 6] was, dan stelt het hof daar tegen over dat die keuze consequenties had moeten hebben voor de verdachte (zoals een sepot, omdat wezenlijke informatie buiten het dossier wordt gehouden).
Het hof is van oordeel dat door
1. de gebrekkige controle van het CIE op het handelen van [medeverdachte 6] (waardoor verdachte via [medeverdachte 1] werd uitgelokt de strafbare feiten te plegen),
2. de gebrekkige controle van het OM op de CIE waardoor, hoewel de feiten (mede door de verklaring van [medeverdachte 1]) er lagen, pas op 13 september 2005 in volle omvang duidelijk werd dat er was uitgelokt door een informant en
3. het feit dat de verdachte niet zo spoedig mogelijk op de hoogte is gesteld van de door [medeverdachte 6] afgelegde verklaringen,
sprake is van een grove veronachtzaming van de belangen van verdachte waardoor tekort is gedaan aan zijn recht op een eerlijke behandeling.
Daarnaast is ook sprake van een schending van het publieke belang.
Immers, het feit dat door financiële beloningen van de overheid en gebrekkige controle van de CIE strafbare feiten gepleegd worden (waarop de overheid geen zicht heeft) raakt de integriteit van de overheid. Dit in de ogen van het hof ernstige probleem, wordt naar de indruk van het hof in de onderhavige zaak noch door de CIE, noch door het OM onderkend. De voormalig CIE-chef [betrokkene] heeft ter zitting van het gerechtshof volgehouden dat er door de CIE geen fouten zijn gemaakt en ook van de zijde van het OM is niet gebleken van een negatief oordeel over het functioneren van de CIE in deze zaak.
Vanwege de grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte en het publieke belang, is het hof van oordeel dat het Openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging verklaard dient te worden."