Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
14 januari 2014.
Hoge Raad
Op 14 januari 2014 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak met nummer 12/03009. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, geboren in 1986, tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 6 juni 2012, nummer 20/000462-11. De verdachte werd vertegenwoordigd door mr. J.S. Nan, advocaat te Dordrecht, die middelen van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft in zijn schriftelijke standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard kan worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was het geval omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of omdat de klachten niet tot cassatie konden leiden. Gezien deze overwegingen en gehoord de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
De uitspraak werd gedaan door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in aanwezigheid van de griffier S.P. Bakker. Het arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 14 januari 2014.