ECLI:NL:HR:2014:59

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 januari 2014
Publicatiedatum
14 januari 2014
Zaaknummer
12/02632
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep in strafzaak na terugwijzing

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 januari 2014 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1985, had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het Hof, waarin hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren en twee maanden. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld in het licht van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat betrekking heeft op de ontvankelijkheid van cassatieberoepen.

De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof na terugwijzing van de zaak terecht opnieuw had beslist over de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder voorwaardelijk opgelegde straffen. De Hoge Raad benadrukte dat de motivering van het Hof steunde op dezelfde gronden als in een eerder arrest, en dat het middel van de verdachte, dat uitging van een andere lezing van de uitspraak, feitelijke grondslag miste. Hierdoor kon het cassatieberoep niet leiden tot een andere uitkomst.

De conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal was dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard diende te worden, en de Hoge Raad volgde dit standpunt. De beslissing van de Hoge Raad houdt in dat de eerdere veroordeling van de verdachte in stand blijft, en dat er geen aanleiding is voor verdere rechtsgang. Dit arrest is van belang voor de toepassing van artikel 80a RO in strafzaken, en bevestigt de reikwijdte van de motiveringseisen voor de beslissingen van het Hof.

Uitspraak

14 januari 2014
Strafkamer
nr. S 12/02632
IV/ABG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 3 mei 2012, nummer 24/001399-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal N. Jörg heeft schriftelijk het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk kan worden verklaard.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd zijn last tot tenuitvoerlegging van twee eerder voorwaardelijk opgelegde straffen op de voet van art. 14j, eerste lid, Sr met redenen te omkleden.
2.2.1.
Bij arrest van het Hof van 8 september 2009 is de verdachte ter zake van het onder 1 tot en met 6 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren. Voorts heeft het Hof de tenuitvoerlegging gelast van de bij vonnis van de Rechtbank Maastricht van 20 december 2005 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van zes maanden en de bij vonnis van de Rechtbank Leeuwarden van 3 augustus 2006 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van vijf maanden, zulks op de grond dat de verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de bij die vonnissen gestelde proeftijd.
2.2.2.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 31 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ0050, NJ 2011/277, deze uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 en 4 tenlastegelegde en de strafoplegging, met terugwijzing van de zaak naar het Hof, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan, en heeft het beroep voor het overige verworpen.
2.2.3.
Bij het bestreden arrest is de verdachte - met vrijspraak van het onder 4 tenlastegelegde - veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren en twee maanden. Voorts heeft het Hof wederom de tenuitvoerlegging gelast van de bij voormelde vonnissen voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen en heeft daartoe het volgende overwogen:
"Ten aanzien van de beslissingen op de vorderingen tenuitvoerlegging verwijst het hof naar het eerdere gewezen arrest van dit hof d.d. 8 september 2009."
2.3.
Mede gelet op hetgeen de Hoge Raad in zijn arrest van 26 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1430, rov. 4, heeft overwogen en beslist omtrent de reikwijdte van een partiële cassatie, heeft het Hof na terugwijzing van de zaak terecht opnieuw beslist omtrent voormelde vorderingen tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straffen.
2.4.
De hiervoor onder 2.2.3 weergegeven motivering van die beslissing moet aldus worden verstaan dat het Hof daarin tot uitdrukking heeft gebracht dat die beslissing steunt op dezelfde - door het Hof overgenomen en tot de zijne gemaakte - gronden als vermeld in het eerdere arrest. Het middel, dat uitgaat van een andere lezing van de bestreden uitspraak, mist derhalve feitelijke grondslag en kan dus niet tot cassatie leiden. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, zal de Hoge Raad - gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 januari 2014.