Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het derde middel
4.Beoordeling van de middelen voor het overige
5.Beslissing
14 januari 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 januari 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1957, was veroordeeld voor ontuchtige handelingen met een minderjarige en de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS). De Hoge Raad beoordeelde de kwalificatie van de bewezenverklaarde feiten, waarbij het Hof had vastgesteld dat de verdachte op 4 augustus 2010 ontuchtige handelingen had gepleegd met een meisje van 13 jaar. De Hoge Raad bevestigde dat de kwalificatie van het feit correct was, in lijn met artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht, en dat het enkele geven van een tongzoen niet voldoende is voor toepassing van dit artikel. De Hoge Raad verwees naar eerdere uitspraken om de kwalificatie te onderbouwen.
Daarnaast werd de vraag behandeld of het Hof bij de oplegging van de TBS-maatregel rekening mocht houden met andere strafbare feiten waarvoor de verdachte nog niet onherroepelijk was veroordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof in zijn beoordeling de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen in acht mocht nemen, ook al ging het om feiten die nog niet definitief waren vastgesteld. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte en bevestigde de eerdere uitspraak van het Hof, waarbij de noodzaak voor TBS werd onderbouwd door een langdurig patroon van zedendelicten en de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte.