ECLI:NL:HR:2014:535

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 maart 2014
Publicatiedatum
11 maart 2014
Zaaknummer
12/04154
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming en de toerekening van schade aan benadeelde derden in het strafrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 maart 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 12/04154. Het betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de Hoge Raad relevante overwegingen herhaalt uit een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2000:AA5438). De zaak draait om de vraag in hoeverre aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen in mindering kunnen worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat de aan de benadeelde partij X toegekende vordering, die betrekking heeft op materiële schade, niet in mindering kan worden gebracht omdat er geen corresponderend voordeel voor de betrokkene staat. Dit oordeel is niet onjuist en niet onbegrijpelijk. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de uitspraak van het Hof.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de betrokkene is veroordeeld voor het stelen van een kluis met een inhoud van € 40.000,-. De rechtbank heeft vorderingen van benadeelde partijen tot een bedrag van € 8.700,- en € 2.797,92 toegewezen. Bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel dient, volgens artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, rekening te worden gehouden met de in rechte toegekende vorderingen aan benadeelde derden. De Hoge Raad bevestigt dat de materiële schade van € 4.000,- in mindering moet worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel, maar dat andere vorderingen niet in aanmerking komen.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de toepassing van de regeling omtrent profijtontneming en de toerekening van schade aan benadeelde derden in het strafrecht. De Hoge Raad benadrukt dat alleen die vorderingen die onherroepelijk zijn toegekend en waarvoor een corresponderend voordeel voor de veroordeelde bestaat, in mindering kunnen worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit arrest biedt duidelijkheid over de reikwijdte van artikel 36e Sr en de voorwaarden waaronder schadevergoeding aan benadeelde partijen kan worden verrekend met ontnemingsvorderingen.

Uitspraak

11 maart 2014
Strafkamer
nr. 12/04154 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 12 april 2012, nummer 22/005396-11, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte slechts een gedeelte van de in rechte toegekende vorderingen van de benadeelde partijen tot vergoeding van de geleden materiële schade in mindering heeft gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel.
2.2.
De bestreden uitspraak houdt het volgende in:
"I. Schatting wederrechtelijk verkregen voordeel.
Blijkens het in de strafzaak gewezen vonnis van 15 november 2011 heeft de veroordeelde samen met anderen op 10 juni 2011 een kluis met inhoud gestolen. Blijkens de verklaring van medeveroordeelde [medeveroordeelde] (in het bijzonder 01.V1.03 blz 6-7), afgelegd d.d. 26 juli 2011, is de op 10 juni 2011 gestolen kluis door hem tezamen met de veroordeelde en een derde persoon, opengebroken. In de kluis bevond zich een bedrag van € 40.000,- in contanten. [medeveroordeelde] heeft verklaard dat hij een bedrag van € 10.000,- heeft ontvangen en dat de veroordeelde en de derde persoon ieder € 15.000,- hebben gekregen.
De rechtbank heeft blijkens voornoemd strafvonnis de vorderingen van de benadeelde partijen, tot een bedrag van € 8.700,-, respectievelijk € 2.797,92, ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde toegewezen. Overeenkomstig het gestelde in artikel 36e, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht, dienen bij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, de in rechte toegekende vorderingen aan benadeelde derden in mindering te worden gebracht. Het bedrag van € 8.700,-, is blijkens het voegingsformulier opgebouwd uit € 2.700,- aan immateriële kosten en € 6.000,- aan materiële kosten, waarvan € 4.000,-, is gespecificeerd als "geld" en € 2.000,-, zonder omschrijving. Het bedrag van € 2.797,92, is opgebouwd uit € 2.700,-, immateriële kosten en € 97,92, aan materiële kosten, zijnde reiskosten.
Het vonnis van de rechtbank Dordrecht is onherroepelijk.
Gelet op het bovengenoemde is de materiële schade, gespecificeerd als "geld", tot een bedrag van € 4.000,-, schade waar tegenover een corresponderend voordeel staat, en dient dit bedrag derhalve op het genoten voordeel in mindering te worden gebracht.
II. Vaststelling van de betalingsverplichting
Voorts blijkt uit het ten grondslag liggende strafvonnis dat de veroordeelde als medepleger is veroordeeld. Blijkens de verklaring van [medeveroordeelde] heeft hij € 10.000,-, ontvangen, de veroordeelde € 15.000,- en de onbekend gebleven derde eveneens € 15.000,-. Het hof komt aldus tot de navolgende berekening van het totale wederrechtelijk verkregen voordeel:
Inhoud kluis: € 40.000,- -/-
Vordering benadeelde partij: € 4.000,-
Totaal: € 36.000,-
[medeveroordeelde] heeft 25% van het bedrag ontvangen, de veroordeelde en de derde onbekend gebleven persoon hebben samen 75 % van het bedrag ontvangen.
€ 36.000,- x (0,75:2) = € 13.500,-
Het hof zal de veroordeelde de verplichting opleggen laatstgenoemd bedrag aan de Staat te betalen."
2.3.
Tot de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding behoren:
(i) Een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Rechtbank Dordrecht van 15 november 2011, waarbij de betrokkene onherroepelijk is veroordeeld voor het strafbaar feit ter zake waarvan hem het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt ontnomen. Dit vonnis houdt wat betreft de in rechte toegekende vorderingen van de benadeelde partijen het volgende in:
"Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (...) van € 8700,– (waarvan € 6000,– ter zake van materiële schade en € 2700,– ter zake van immateriële schade)
(...)
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (...) van € 2797,92 (waarvan € 97,92 ter zake van materiële schade en € 2700,– ter zake van immateriële schade)."
(ii) Een 'voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces' op naam van [benadeelde partij 1]. Dit formulier houdt wat betreft de door de benadeelde partij gevorderde vergoeding van de geleden materiële schade het volgende in:
"Materiële schade
Inhoud kluis in contanten € 4000,00
Verlies van arbeidsvermogen gedurende € 2000,00
2 maanden. Benadeelde is i.v.m. het delict niet in staat geweest om te werken.
Benadeelde heeft wel het basisinkomen ontvangen, maar is gewend over te werken en heeft deze inkomsten nu gemist.(bijlage 2)
Totale materiële schade € 6000,00"
(iii) Een 'voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces' op naam van [benadeelde partij 2]. Dit formulier houdt wat betreft de door de benadeelde partij gevorderde vergoeding van de materiële schade het volgende in:
"Materiële schade
Reiskosten naar specialist in Hilversum
3x van [A] naar [B] = 3x136 km x € 0,24 = € 97,92
Totale materiële schade € 97,92"
2.4.
Bij de bepaling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat, wordt de aan een benadeelde derde in rechte toegekende vordering overeenkomstig art. 36e, achtste lid, Sr in mindering gebracht. Bij de toepassing van deze regeling komt, zoals de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 11 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5438, NJ 2000/590, slechts in aanmerking de in rechte onherroepelijk toegekende vordering van een (rechts)persoon die strekt tot vergoeding van diens schade als gevolg van het feit waarop de ontnemingsvordering (mede) steunt, indien en voor zover tegenover die schade een daarmee corresponderend voordeel voor de veroordeelde staat.
2.5.
Het Hof heeft geoordeeld dat een bedrag van € 4.000,-, daarbij klaarblijkelijk ziende op de aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toegekende vergoeding voor materiële schade gespecificeerd als "Inhoud kluis in contanten", in mindering moet worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel, omdat tegenover deze schade een corresponderend voordeel voor de betrokkene staat. In de overwegingen van het Hof ligt als zijn oordeel besloten dat de aan [benadeelde partij 1] toegekende vordering voor zover betrekking hebbend op de overige materiële schade en de aan [benadeelde partij 2] toegekende vordering niet in aanmerking komen om in mindering te worden gebracht, omdat tegenover de schade waarop die vorderingen zien niet een corresponderend voordeel voor de betrokkene staat. Dit oordeel van het Hof geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is, gelet op de inhoud van de in 2.3 onder (ii) en (iii) weergegeven voegingsformulieren niet onbegrijpelijk.
2.6.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsherenH.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 maart 2014.