ECLI:NL:HR:2014:521

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 maart 2014
Publicatiedatum
6 maart 2014
Zaaknummer
13/06395
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake naheffingsaanslag omzetbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 maart 2014 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2005, alsook een daarbij opgelegde boetebeschikking. De Rechtbank had op 8 november 2013 uitspraak gedaan, en belanghebbende had op 31 december 2013 een beroepschrift in cassatie ingediend.

De Hoge Raad heeft allereerst de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. Uit de aantekeningen van de griffier van de Rechtbank bleek dat een afschrift van de uitspraak op 8 november 2013 aan partijen was verzonden. Het beroepschrift in cassatie was echter pas op 31 december 2013 bij de Hoge Raad binnengekomen. Belanghebbende had eerder op 12 november 2003 een beroepschrift ingediend, maar dit was niet door de Hoge Raad ontvangen. Hierdoor was het beroep in cassatie niet tijdig ingesteld, aangezien de termijn van zes weken, zoals gesteld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), op 20 december 2013 was verstreken.

De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende de gelegenheid gegeven om aan te tonen dat het beroepschrift voor het einde van de termijn ter post was bezorgd, maar belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Gelet op deze omstandigheden heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 7 maart 2014.

Uitspraak

7 maart 2014
Nr. 13/06395
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Noord-Holland, van 8 november 2013, nr. HAA 13/938, betreffende een aan belanghebbende over de periode 1 januari 2004 tot en met 31 december 2005 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Blijkens een door de griffier van de Rechtbank op de uitspraak van de Rechtbank gestelde aantekening is een afschrift van die uitspraak aangetekend aan partijen verzonden op 8 november 2013.
Blijkens een door de griffier van de Hoge Raad op het beroepschrift in cassatie gestelde aantekening is dit beroepschrift op 31 december 2013 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen.
In dit beroepschrift in cassatie verwijst belanghebbende naar een reeds eerder door haar ingediend beroepschrift in cassatie in deze zaak, gedagtekend 12 november 2003, van welk geschrift een kopie is gevoegd bij het beroepschrift in cassatie. Dit geschrift is echter bij de Hoge Raad niet binnengekomen. Het beroep in cassatie is daarom pas ingesteld door middel van het op 31 december 2013 binnengekomen stuk.
Het beroepschrift in cassatie is derhalve niet ontvangen binnen de in artikel 6:7 Awb gestelde termijn van zes weken, die in het onderhavige geval eindigde op 20 december 2013.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 6 januari 2014, die volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL is afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres in de gelegenheid gesteld aan te tonen dat het beroepschrift voor het einde van de beroepstermijn ter post is bezorgd, dan wel mee te delen waarom de beroepstermijn is overschreden. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Gelet op het hiervoor overwogene moet het beroep in cassatie niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren R.J. Koopman en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2014.