Uitspraak
1.Het verzoek
2.De conclusie van de Procureur-Generaal
3.Beoordeling van het verzoek
4.Beslissing
4 maart 2014.
Hoge Raad
Op 4 maart 2014 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in de zaak met nummer 13/06319, waarin de Hoofdofficier van Justitie te Noord-Nederland verzocht om aanwijzing van een ander gerecht voor de vervolging van een rechterlijk ambtenaar. Dit verzoek was ingediend op basis van artikel 510 van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat wanneer een rechterlijk ambtenaar verdacht wordt van een strafbaar feit, de Hoge Raad een ander gerecht moet aanwijzen voor de vervolging en berechting. De Procureur-Generaal J.W. Fokkens had geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek, maar de Hoge Raad oordeelde anders. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en benadrukte dat de strekking van artikel 510 Sv is om de schijn van bevoordeling of benadeling van de rechterlijk ambtenaar te vermijden. In dit geval was er sprake van een rechterlijk ambtenaar die ontslag had gekregen en tegen wie de verdenking was gerezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit. De Hoge Raad concludeerde dat het verzoek tot aanwijzing van een ander gerecht voor de vervolging en berechting van de betrokkene toewijsbaar was. Uiteindelijk wees de Hoge Raad de Rechtbank Noord-Holland aan als het gerecht waar de vervolging en berechting van de zaak zal plaatsvinden.