ECLI:NL:HR:2014:488

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 maart 2014
Publicatiedatum
5 maart 2014
Zaaknummer
13/06319
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing van een ander gerecht voor de vervolging van een rechterlijk ambtenaar

Op 4 maart 2014 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in de zaak met nummer 13/06319, waarin de Hoofdofficier van Justitie te Noord-Nederland verzocht om aanwijzing van een ander gerecht voor de vervolging van een rechterlijk ambtenaar. Dit verzoek was ingediend op basis van artikel 510 van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat wanneer een rechterlijk ambtenaar verdacht wordt van een strafbaar feit, de Hoge Raad een ander gerecht moet aanwijzen voor de vervolging en berechting. De Procureur-Generaal J.W. Fokkens had geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek, maar de Hoge Raad oordeelde anders. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en benadrukte dat de strekking van artikel 510 Sv is om de schijn van bevoordeling of benadeling van de rechterlijk ambtenaar te vermijden. In dit geval was er sprake van een rechterlijk ambtenaar die ontslag had gekregen en tegen wie de verdenking was gerezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit. De Hoge Raad concludeerde dat het verzoek tot aanwijzing van een ander gerecht voor de vervolging en berechting van de betrokkene toewijsbaar was. Uiteindelijk wees de Hoge Raad de Rechtbank Noord-Holland aan als het gerecht waar de vervolging en berechting van de zaak zal plaatsvinden.

Uitspraak

4 maart 2014
Strafkamer
nr. 13/06319
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het verzoekschrift van de Hoofdofficier van Justitie te Noord-Nederland, ingekomen bij de Hoge Raad op 19 december 2013, tot aanwijzing van een ander gerecht als bedoeld in art. 510, eerste lid, Sv in de zaak betreffende:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1947.

1.Het verzoek

De Hoofdofficier van Justitie heeft zich tot de Hoge Raad gewend met het verzoek op de voet van art. 510 Sv een Rechtbank aan te wijzen voor de vervolging en berechting van de betrokkene.

2.De conclusie van de Procureur-Generaal

De Procureur-Generaal J.W. Fokkens heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

3.Beoordeling van het verzoek

3.1.
Ingevolge art. 510, eerste lid, Sv wordt ingeval "een rechterlijk ambtenaar voor zijne rechtbank, zijn gerechtshof of voor een gerecht binnen het ressort van zijne rechtbank of zijn gerechtshof zou moeten worden vervolgd en berecht", op verzoekschrift van het openbaar ministerie dat naar de gewone regelen met de vervolging is belast, door de Hoge Raad een ander gerecht van gelijke rang als het anders bevoegde aangewezen voor hetwelk de vervolging en berechting der zaak zal plaats hebben.
3.2.
De strekking van art. 510 Sv is te waarborgen dat een rechterlijk ambtenaar die wordt verdacht van een strafbaar feit, in eerste of tweede aanleg zal worden vervolgd of berecht door een zodanige instantie dat de schijn van bevoordeling of benadeling van hem wordt vermeden. De vermijding van die schijn is ook van belang bij de beslissing van het openbaar ministerie om - in het geval dat jegens een rechterlijk ambtenaar een verdenking van een strafbaar feit is gerezen - al dan niet gebruik te maken van onder meer zijn bevoegdheid die ambtenaar niet te vervolgen. Gelet daarop moet art. 510 Sv aldus worden uitgelegd dat in de in het eerste lid genoemde gevallen het openbaar ministerie dat naar de gewone regelen met de vervolging is belast, gehouden is een verzoek tot aanwijzing van een ander gerecht in te dienen indien naar zijn aanvankelijk oordeel een rechterlijk ambtenaar als verdachte van een strafbaar feit moet worden aangemerkt, opdat het openbaar ministerie bij het aan te wijzen gerecht beslist omtrent de verdere behandeling van de zaak (vgl. HR 17 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO3669, NJ 2005/144).
3.3.
In het licht van doel en strekking van art. 510 Sv moet deze bepaling aldus worden uitgelegd dat de daar bedoelde regeling ook toepasselijk is in een geval als het onderhavige waarin het gaat om een rechterlijk ambtenaar aan wie ontslag is verleend uit zijn functie, tegen wie de verdenking is gerezen een strafbaar feit te hebben begaan en die ter zake daarvan zou moeten worden vervolgd en berecht voor een in het eerste lid van die bepaling genoemd gerecht waarvan hij voordien deel heeft uitgemaakt.
3.4.
Uit de bij het verzoekschrift overgelegde stukken blijkt:
a. dat tegen de betrokkene de verdenking is ontstaan dat deze zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit;
b. dat de betrokkene rechterlijk ambtenaar in de zin van art. 510, eerste lid, Sv is geweest.
3.5.
Uit het vorenstaande volgt dat het verzoek vatbaar is voor toewijzing.

4.Beslissing

De Hoge Raad wijst de Rechtbank Noord-Holland aan als gerecht voor hetwelk, zo het Openbaar Ministerie bij die Rechtbank dit nodig oordeelt, de vervolging en berechting van de zaak zullen plaatshebben.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan en V. van den Brink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 maart 2014.