ECLI:NL:HR:2014:477

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 maart 2014
Publicatiedatum
4 maart 2014
Zaaknummer
12/02092
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het verhoorprotocol in mensenhandelzaken en de gevolgen voor de bewijsvoering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 maart 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was in hoger beroep veroordeeld voor mensenhandel en had in cassatie aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden vanwege ernstige inbreuken op de procesorde, met name in verband met het gebruik van een verhoorprotocol. Dit protocol was ontwikkeld om de verklaringsbereidheid van vermeende slachtoffers van mensenhandel te vergroten door de inzet van een dominee en een ervaringsdeskundige. De Hoge Raad oordeelde dat de toepassing van dit protocol geen disproportionele inbreuk op de grondrechten van de verdachte met zich meebracht en dat er geen specifieke wettelijke grondslag vereist was voor de inzet van deze methode. Het Hof had vastgesteld dat het Openbaar Ministerie tekortgeschoten was in de controle op de uitvoering van het protocol, maar dat deze tekortkomingen niet zodanig waren dat ze de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie rechtvaardigden. De Hoge Raad bevestigde dat de verklaringen van de vermeende slachtoffers niet integraal uitgesloten konden worden van het bewijs, maar dat de betrouwbaarheid van elke verklaring individueel moest worden beoordeeld. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte en bevestigde de eerdere uitspraken van de lagere rechters.

Uitspraak

4 maart 2014
Strafkamer
nr. 12/02092
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, van 12 maart 2012, nummer 24/003223-09, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel komt op tegen de verwerping door het Hof van de verweren, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging althans tot uitsluiting van het bewijs van de met toepassing van het verhoorprotocol verkregen aangiften.
2.2.
Ten laste van de verdachte heeft het Hof bewezenverklaard dat:
"Feit 1:
zij in de periode van 1 januari 2006 tot en met 24 oktober 2007 in Nederland en in België en Frankrijk en Italië, tezamen en in vereniging met een ander,
a.
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], (telkens) door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, heeft vervoerd en/of gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2];
en
c.
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], heeft mede genomen met het oogmerk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling;
immers hebben verdachte en/of verdachtes mededader toen aldaar op verschillende tijdstippen, met voormeld oogmerk en opzettelijk voor wat betreft genoemde [slachtoffer 1]:
- voor [slachtoffer 1] de reis naar Italië en opvang in Frankrijk geregeld en haar op een deel van de reis vergezeld en voor [slachtoffer 1] (daartoe) een (vals) paspoort of identiteitsdocument (op naam van [alias slachtoffer 1]) geregeld en aan haar verstrekt of doen verstrekken en
- [slachtoffer 1] bewogen, zich in Italië te prostitueren;
voor wat betreft [slachtoffer 2]:
- [slachtoffer 2] naar België gebracht en ervoor gezorgd dat zij vandaar via Parijs naar Italië is gereisd en aldaar is opgevangen en
- [slachtoffer 2], bewogen zich in Italië te prostitueren;
Feit 2 primair:
zij in de periode van 1 januari 2006 tot en met 24 oktober 2007 in Nederland en in België en Frankrijk en Spanje en Italië en Engeland, tezamen en in vereniging met een ander/anderen, te weten
- [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]
(telkens) door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, heeft vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die hierboven onder 2. genoemde personen door die personen tot prostitutie te brengen, immers heeft verdachte toen aldaar met verdachtes mededader, met voormeld oogmerk bedoelde personen - hun kwetsbare positie in Kenia kennende - hen naar een of meer andere landen binnen Europa vervoerd of doen of laten vervoeren of overbrengen en/of hen/haar/hem (tijdelijk) daartoe in Frankrijk opgenomen en/of gehuisvest;
Feit 3:
zij in de periode van 1 januari 2006 tot en met 24 oktober 2007 in Nederland en België en Frankrijk heeft deelgenomen aan een organisatie, waarvan, behalve verdachte, ook [getuige 12] en [medeverdachte 4] en [getuige 8] en [medeverdachte 2] en [getuige 9] deel uitmaakten en welke organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, te weten:
- het (telkens) plegen van mensenhandel;
- het (telkens) plegen van mensensmokkel."
2.3.
Het Hof heeft de in het middel bedoelde verweren als volgt samengevat en verworpen:
"Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
(...)
Verhoorprotocol
Op dezelfde wijze als zij in eerste aanleg heeft gedaan, heeft de verdediging op grond van de totstandkoming en het gebruik van het verhoorprotocol de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging bepleit. Vormen in het vooronderzoek zijn onherstelbaar geschonden en zijn van een dermate ernst dat het meest zware rechtsgevolg dat de wet kent in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering dient te worden toegepast.
De rechtbank heeft hieromtrent, voor zover van belang, het navolgende overwogen:
De verdediging heeft - kort samengevat en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard in haar vervolging omdat het ten behoeve van de onderzoeken Koolvis en [B] opgestelde en bij de verhoren van de vermeende slachtoffers van mensenhandel gebruikte verhoorprotocol niet alleen als zodanig onrechtmatigheden met zich brengt, maar dat ook de wijze waarop politie en externe partners daarmee zijn omgegaan, onrechtmatigheden heeft veroorzaakt.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat bij die onrechtmatigheden sprake is van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Voor zover sprake zou zijn van schending van andere belangen dan die van verdachte, geldt dat het gaat om zeer fundamentele inbreuken waardoor het wettelijk systeem in de kern wordt geraakt. De verdediging heeft in dit verband onder meer verwezen naar de arresten inz. Zwolsman en Karman. (...)
Het oordeel van de rechtbank met betrekking tot dit verweer.
Het rapport d.d. 23 augustus 2007, opgemaakt door verbalisant [verbalisant], waarin het verhoorprotocol is opgenomen, vermeldt als voornaamste reden voor de totstandkoming daarvan: de wens om enerzijds de verklaringsbereidheid bij vermeende slachtoffers van mensenhandel te vergroten - door vertrouwen te winnen en uitleg te geven - en anderzijds de betrouwbaarheid van de eventueel afgelegde verklaringen te bevorderen.
Het protocol dient twee doelen zo is in het rapport te lezen, namelijk:
1. bevorderen van de waarheidsvinding in het kader van het opsporingsbelang en
2. bieden van hulpverlening aan de vermeende slachtoffers waarbij externe partners worden ingezet om o.a. de invloed van voodoo te bespreken/beperken. Als externe partners zijn ingezet: een Nigeriaanse dominee genaamd M. Alagbe en een ervaringsdeskundige die eerder als tolk is opgetreden in andere mensenhandelzaken.
De opzet van het protocol is besproken tijdens een op 23 augustus 2007 gehouden overleg in Groningen, waarbij een officier van justitie, leden van de onderzoeksteams inz. Koolvis en [B], alsmede de hiervoor bedoelde ervaringsdeskundige en Nigeriaanse dominee aanwezig waren. Het protocol zelf valt uiteen in een vijf-stappenplan waarin - zo constateert de rechtbank - niet alleen een ieders rol is beschreven (van respectievelijk politie, ervaringsdeskundige en dominee) maar waarin ook is aangegeven op welke wijze gesprekken met c.q. verhoren van vermeende slachtoffers dienen plaats te vinden. Daarbij is ook aandacht besteed aan de inzet van audiovisuele hulpmiddelen.
De rechtbank merkt vooreerst op dat de bijzondere aard van dit soort zaken, met name de problemen met betrekking tot de - doorgaans geringe - verklaringsbereidheid van vermeende slachtoffers en de moeizame waarheidsvinding waarmee opsporingsinstanties zich geconfronteerd zien, op zichzelf reden kan zijn op zoek te gaan naar een methode waarbij beide belangen
- de waarheidsvinding en een adequate hulpverlening aan slachtoffers - beter gediend worden. De keuze voor een verhoorprotocol, als waarvan in de onderhavige zaak sprake is, kan daarmee gerechtvaardigd zijn.
Het openbaar ministerie heeft in deze zaak voor een dergelijk verhoorprotocol gekozen en in het kader van de door haar nagestreefde transparantie zijn daarin ook de eisen waaraan de gesprekken tussen vermeende slachtoffers en ervaringsdeskundige/dominee enerzijds en de uiteindelijke verhoren door opsporingsambtenaren anderzijds moeten voldoen, uitdrukkelijk in het verhoorprotocol opgenomen.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het verhoorprotocol en de uitvoering daarvan het volgende:
Blijkens het verhoorprotocol hebben de zogenaamde externe partners - de ervaringsdeskundige en de dominee dus - duidelijk een verschillende rol in de fase die voorafgaat aan het uiteindelijke verhoor van vermeende slachtoffers door opsporingsambtenaren. De inzet van de dominee dient kennelijk vooral gericht te zijn op hulpverlening, het als gezaghebbend geestelijke bevrijden van eventuele voodoo-invloeden, terwijl voor de ervaringsdeskundige eerder een rol weggelegd lijkt als inhoudelijk gesprekspartner van de Nigeriaanse meisjes/ vrouwen, een en ander met het oog op het eventueel doen van aangifte. De rechtbank leidt dat niet alleen af uit de verschillende locaties waar ervaringsdeskundige en dominee de gesprekken met de meisjes/vrouwen hebben gevoerd - de dominee op 'neutraal' terrein, in elk geval niet het politiebureau, en de ervaringsdeskundige juist wel op het politiebureau - maar ook uit de taakomschrijving van ervaringsdeskundige en dominee.
De dominee moet zich, aldus het protocol, vooral bezighouden met het bestrijden van eventuele voodoo-invloeden terwijl de ervaringsdeskundige meer inhoudelijk bezig is en zaken dient te bespreken als: de invloed van voodoo, de werkwijze van de criminele organisatie waar zij het slachtoffer van was, haar werk in de prostitutie en de uitbuiting. De ervaringsdeskundige moet met andere woorden haar ervaringen delen met de veronderstelde slachtoffers.
De hiervoor omschreven, in het verhoorprotocol opgenomen, taakverdeling behoeft op zichzelf geen problemen op te leveren indien en voor zover aan de externe partners duidelijke instructies worden gegeven op welke wijze de door hen te voeren gesprekken dienen plaats te vinden. In dit verband merkt de rechtbank op dat de ervaringsdeskundige tijdens haar verhoor ter terechtzitting d.d. 11 mei 2009 desgevraagd heeft verklaard dat zij van de politie geen specifieke instructies voor de door haar met de meisjes/vrouwen te voeren gesprekken heeft gekregen. Aan haar is slechts verteld wat zij in elk geval niet moest doen, namelijk de meisjes dwingen.
Het valt op dat in het verhoorprotocol dergelijke nauwkeurig geformuleerde instructies ontbreken. De rechtbank is niet gebleken dat de externe partners voorafgaande aan de door hen te voeren gesprekken zijn geïnstrueerd door de politie en evenmin is gebleken op welke wijze die gesprekken - in het geval van de ervaringsdeskundige - zijn geëvalueerd.
De rechtbank beschouwt het ontbreken van duidelijke instructies aan de externe partners als een ernstige omissie. De verdediging heeft ten aanzien van een aantal gesprekken naar het oordeel van de rechtbank terecht scherpe kritiek geuit op de wijze waarop met name de ervaringsdeskundige in gesprek is geweest met de vermeende slachtoffers. De verdediging heeft daarbij onder meer gesteld dat er is gestuurd, gemanipuleerd en geïntimideerd waarbij zowel de ervaringsdeskundige als de dominee als verlengstuk van het opsporingsapparaat zou zijn opgetreden. De rechtbank onderschrijft die kwalificaties niet, omdat daarvan de suggestie uitgaat dat ervaringsdeskundige en dominee doelbewust bezig zouden zijn geweest om een justitie welgevallige en voor de verdachte belastende verklaring te verkrijgen van het betreffende vermeende slachtoffer. Die suggestie mist naar het oordeel van de rechtbank feitelijke grondslag.
Een omissie die niet zozeer aan het verhoorprotocol zelf kleeft, als wel aan de uitvoering daarvan, is het gebrek aan alertheid bij en controle door het openbaar ministerie ten aanzien van zowel de werkwijze van de ervaringsdeskundige als van de dominee. Op grond van het onderzoek is immers komen vast te staan dat de dominee op eigen initiatief verslagen van gesprekken met vermeende slachtoffers heeft verzonden aan politieambtenaren. Zijdens het openbaar ministerie is erkend dat zulks in strijd is met het verhoorprotocol en derhalve niet had mogen gebeuren, maar van die verslagen zou door de politie geen gebruik zijn gemaakt, aldus het openbaar ministerie. Die geruststelling overtuigt de rechtbank niet, immers achteraf kan niet meer worden getoetst of en op welke wijze informatie uit bedoelde gespreksverslagen invloed heeft gehad op de inhoud van de in deze zaak afgelegde verklaringen.
Ook ten aanzien van de gesprekken en werkwijze van de ervaringsdeskundige heeft het naar het oordeel van de rechtbank aan de vereiste controle door het openbaar ministerie ontbroken.
In het kader van het doen van een eventuele aangifte dient aan vermeende slachtoffers van mensenhandel de zogenaamde B9-procedure en de consequenties daarvan te worden uitgelegd. Die verplichting berust evenwel bij de betreffende opsporingsambtenaar.
De rechtbank stelt echter vast dat de ervaringsdeskundige meer dan eens, en tijdens een en hetzelfde gesprek met een vermeend slachtoffer soms ook bij herhaling, de B9-procedure heeft genoemd en in dat verband niet alleen heeft beklemtoond welke voordelen die procedure kan opleveren, maar ook welke nadelige gevolgen (uitzetting) het kan hebben als je uit de procedure wordt gezet.
Een deugdelijke, inhoudelijke en tijdige evaluatie - aanstonds na een gesprek met een vermeend slachtoffer - had aanleiding kunnen zijn voor de betreffende opsporingsambtena(a)r(en) om aan de ervaringsdeskundige nog eens duidelijk te maken wat wel en wat niet tot haar taak behoorde.
Hetzelfde geldt voor de wijze waarop sommige gesprekken door de ervaringsdeskundige zijn gevoerd. In een aantal gevallen lijkt er geen sprake te zijn van een gesprek c.q. dialoog met een vermeend slachtoffer maar eerder van een monoloog van de ervaringsdeskundige waarin zij zeer uitvoerig (soms meer dan 4 pagina 's lang) en gedetailleerd vertelt over wat zij heeft meegemaakt.
Het bepaald niet denkbeeldige risico daarvan is dat een getuige/aangeefster in de door haar uiteindelijk ten overstaan van een opsporingsambtenaar af te leggen verklaring/aangifte bewust dan wel onbewust delen van of details uit de 'monoloog' van de ervaringsdeskundige overneemt. Met andere woorden: het gevaar van beïnvloeding ligt hier op de loer, waarmee de uiteindelijke aangifte aan betrouwbaarheid en dus bewijskracht kan inboeten.
Mede in aanmerking genomen de omstandigheid dat - naar de ervaring heeft geleerd en statistieken hebben uitgewezen - nogal eens ten onrechte een beroep op de B9-regeling wordt gedaan door vreemdelingen en extra waakzaamheid te dien aanzien in elk geval geboden is, had naar het oordeel van de rechtbank van het openbaar ministerie in deze zaak mogen worden verwacht dat zij juist bij de inzet van genoemde externe partners volledig de regie had gehouden. Er hadden diverse controlemomenten moeten worden ingebouwd teneinde beïnvloeding van de vermeende slachtoffers te voorkomen.
Met betrekking tot de 'daadwerkelijke verhoren' van de vermeende slachtoffers door opsporingsambtenaren is in de toelichting op het verhoorprotocol onder 5. 'Monitoren proces/opslag gegevens', vermeld dat daarvan opnamen worden gemaakt en dat die opnamen audiovisueel zullen zijn. De rechtbank stelt vast dat de zich in het dossier bevindende aangiftes uitsluitend auditief zijn opgenomen, althans van audiovisuele vastlegging is de rechtbank niet gebleken. Ten aanzien van het 'daadwerkelijk verhoor' is verder in genoemde toelichting onder 4. onder meer vermeld dat een zogenaamd 'studioverhoor' zal plaatsvinden.
Kennelijk heeft men hierbij het oog gehad op het zogenaamde studioverhoor dat standaard - op grond van daarvoor geldende richtlijnen - plaatsvindt in zedenzaken bij het horen van zeer jonge, minderjarige, slachtoffers. De rechtbank constateert dat van studioverhoren geen sprake is geweest ofschoon daar vanwege de aard van de zaak alle reden toe was. Het bevreemdt de rechtbank evenzeer, en zij beschouwt het als een groot gemis in een zo grote en belangwekkend geachte strafzaak als de onderhavige, dat van vorenbedoelde verhoren geen audiovisuele opnamen zijn gemaakt. Daarmee ontbreekt immers de mogelijkheid om de wijze waarop de verklaringen tot stand zijn gekomen te toetsen.
De rechtbank komt op grond van het hiervoor overwogene tot de volgende conclusie. Het verhoorprotocol kan op zichzelf worden beschouwd als een legitieme en goed bedoelde poging van het openbaar ministerie om de hulpverlening aan slachtoffers van mensenhandel te verbeteren en daarmee de verklaringsbereidheid bij diezelfde slachtoffers alsmede de waarheidsvinding in deze gecompliceerde zaken te bevorderen.
De rechtbank is overtuigd van de integriteit van het openbaar ministerie bij het opstellen en uitvoeren van meergenoemd protocol en de keuze en inzet van externe partners daarbij. Van de inzet van een innovatieve, nieuwe opsporingsmethode welke ter goedkeuring aan het College van Procureurs-Generaal had behoren te worden voorgelegd - zoals de verdediging heeft betoogd - is, naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
De ervaringsdeskundige en de dominee zijn niet ingezet in het kader van het opsporingsonderzoek maar slechts met het oog op het verbeteren van de begeleiding van potentiële slachtoffers van mensenhandel waarbij het kennelijke doel was belemmeringen ten aanzien van het kunnen verklaren over wat er werkelijk was gebeurd, weg te nemen. Daarbij heeft het openbaar ministerie evenwel uit het oog verloren dat een strakke regie bij uitstek geboden is indien 'gebruik' wordt gemaakt van burgerdeskundigen in de fase waarin reeds bewijs wordt vergaard tegen mogelijke verdachten.
Hoezeer die strakke regie vereist is, blijkt alleen al uit het feit dat het openbaar ministerie heeft erkend dat de ervaringsdeskundige, voorafgaande aan het gesprek met [betrokkene 17], ten onrechte kennis heeft genomen van (relevante) tapgesprekken, waarvan zij de inhoud vervolgens heeft voorgehouden aan [betrokkene 17] voornoemd.
Aan het openbaar ministerie kan worden verweten dat zij onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij het opstellen van het verhoorprotocol en vooral dat zij in ernstige mate te kort is geschoten hij de controle op de uitvoering daarvan.
Zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen, kan een en ander verstrekkende gevolgen hebben voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de in deze zaak door vermeende slachtoffers afgelegde verklaringen. Ten aanzien van elk individueel slachtoffer zal moeten worden onderzocht of de afgelegde verklaring(en) de toets van betrouwbaarheid kan/kunnen doorstaan. (...)
De rechtbank verwerpt het beroep op niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en overweegt daartoe het volgende.
Voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie als sanctie is volgens het arrest inz. Zwolsman slechts plaats, indien sprake is van 'ernstige inbreuken op beginselen van de behoorlijke procesorde waardoor 'doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan'.
Met andere woorden, er dient sprake te zijn van een grove mate van verwijtbaarheid aan het openbaar ministerie.
Dit betekent dat een onrechtmatigheid dient te worden vastgesteld, dat de belangen van de verdachte in deze zaak dienen te zijn getroffen en dat zulks is vastgesteld en dat doelbewust of met grove verwaarlozing van die belangen aan een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan.
Ingevolge het arrest inz. Karman kan in hoge uitzondering, ook indien geen verwijtbaarheid bestaat en verdachte niet daadwerkelijk in zijn belangen is getroffen, plaats zijn voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Daarvan is sprake, indien ernstige schending is vastgesteld van een zo fundamenteel beginsel van een behoorlijke procesorde, dat daarmee het wettelijk systeem in zijn kern wordt geraakt Dat hiervan alleen in hoge uitzondering sprake is en deze (extra) grond voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie terughoudend dient te worden toegepast volgt uit opvolgende rechtspraak, onder meer in HR 2002, 8 en HR 14 januari 2003, 2003, 288.
De uitspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) in de zaak Kahn vs het Verenigd Koninkrijk (12 mei 2000) geeft aan dat aan de eis van eerlijkheid van de strafprocedure is voldaan wanneer de strafprocedure 'as a whole' (in zijn geheel) eerlijk is. Het is derhalve niet meer van belang of een verdachte in een belang is geschaad, maar of met de overtreden norm de eerlijkheid van het proces van verdachte is aangetast, waarmee de Schutznorm wordt gerelativeerd.
De rechtbank is van oordeel dat, alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, wel kan worden gesproken van ernstige tekortkomingen van het openbaar ministerie bij met name de controle op de uitvoering van het verhoorprotocol, maar dat die tekortkomingen niet van zodanige aard zijn dat de conclusie gerechtvaardigd is, dat sprake is van ernstige inbreuken op beginselen van de behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan, dan wel van de situatie dat in casu een zo fundamenteel beginsel van een behoorlijke procesorde is geschonden dat daarmee het wettelijk systeem in zijn kern wordt geraakt.
De door de verdediging geuite kritiek ten spijt, kan het hof zich verenigen met de hierboven weergegeven overwegingen van de rechtbank. De door de rechtbank gemaakte opmerking dat zij het als een groot gemis beschouwt dat van de verhoren van de vermeende slachtoffers geen audiovisuele opnamen verdient een kanttekening. De opmerking berust op een omissie: de politieverhoren zijn wel audiovisueel geregistreerd.
De ook door de rechtbank benadrukte bijzondere aard van de ten laste gelegde gronddelicten met betrekking tot bewijsvergaring en waarheidsvinding rechtvaardigen een onderzoek naar methoden die in commune strafzaken minder gebruikelijk zijn en daardoor kunnen afwijken van de geijkte paden, zoals in casu is gedaan door de ontwikkeling van een specifiek verhoorprotocol waarin een rol is weggelegd voor de inzet van burgers zoals ervaringsdeskundigen. De veronderstelling van de zijde van het openbaar ministerie dat de vermeende slachtoffers van mensenhandel - mede vanwege de hiermee verband houdende culturele bepaaldheid van dit fenomeen - door op voodoo geïnspireerde bedreigingen belemmerd zouden kunnen worden in het naar waarheid verklaren, komt ook niet zo maar uit de lucht vallen.
'Voodoo-praktijken' om de verklaringsvrijheid van slachtoffers van mensenhandel te beperken blijken niet alleen uit (de via gespreksverslagen kenbare) ervaringen van de ervaringsdeskundige maar ook uit de verklaring van de niet aan het verhoorprotocol onderworpen [slachtoffer 2]. Met de rechtbank ziet het hof in de ontwikkeling, de inzet alsmede de gebruikmaking van het verhoorprotocol geen belemmering om het openbaar ministerie ontvankelijk te verklaren in de vervolging. De daartoe strekkende verweren van de verdediging worden dan ook verworpen.
(...)
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Verweer met betrekking tot bewijsuitsluiting in verband met het verhoorprotocol
Voor zover de door de verdediging uitgeoefende kritiek op het verhoorprotocol niet leidt tot de beoogde niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging, bepleit de verdediging bewijsuitsluiting ten aanzien van alle aangiftes die verkregen zijn met toepassing van het verhoorprotocol.
Het hof ziet in de gang van zaken met betrekking tot de ontwikkeling, de inzet alsmede de gebruikmaking van het verhoorprotocol ook geen aanleiding om verklaringen die zijn afgelegd door vermeende slachtoffers integraal uit te sluiten van het bewijs als sanctie in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. In die zin worden de daartoe strekkende verweren dan ook door het hof verworpen.
Resteert de vraag of uit een oogpunt van betrouwbaarheid de afgelegde verklaringen wel voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
Het hof is zich bewust dat het inschakelen van derden voorafgaande aan de verhoren het risico meebrengt dat vermeende slachtoffers niet overeenkomstig de waarheid verklaren bij de politie omdat zij door die derden - bewust dan wel onbewust - beïnvloed worden. Zo is niet denkbeeldig dat door kennisneming van de ervaringen van anderen bij de vermeende slachtoffers de indruk wordt gewekt dat zij dienovereenkomstig moeten verklaren. Om die reden is het noodzakelijk in dergelijke gevallen een protocol op te stellen, de in te schakelen derden duidelijk te instrueren en controle achteraf zoveel mogelijk te waarborgen.
Daarbij komt dat uit onderzoek is vastgesteld dat - in strijd met het verhoorprotocol - door de dominee op eigen initiatief verslagen van gesprekken met vermeende slachtoffers zijn verzonden aan politieambtenaren. Het openbaar ministerie heeft erkend dat deze handelwijze in strijd is geweest met het verhoorprotocol en niet had mogen voorkomen. Tevens benadrukt het openbaar ministerie, ook in hoger beroep bij monde van de advocaat-generaal, dat van die verslagen op geen enkele wijze gebruik is gemaakt. Deze 'geruststelling' kon de rechtbank - zo blijkt uit de hierboven aangehaalde onderdelen van het vonnis - echter niet overtuigen. Het hof acht het, alles afwegend, evenwel geenszins waarschijnlijk of aannemelijk dat het verzenden van die gespreksverslagen door de dominee naar de politie de vrijheid van de vrouwen/aangeefsters om naar waarheid te verklaren heeft beïnvloed. Ten overvloede wordt opgemerkt dat verdachte in dit verband geen rechten kan ontlenen aan het feit dat de dominee uit hoofde van zijn ambt tot geheimhouding verplicht is en als getuige verschoningsgerechtigde was. Wel is van belang op te merken dat de status van verschoningsgerechtigde van invloed kan zijn op de mogelijkheid van de verdediging - en ook de rechter - om de gang van zaken rond het verhoorprotocol te toetsen, in zoverre van invloed kan zijn bij het vaststellen van de bewijswaarde van de nadien verkregen aangiftes/verklaringen van de vermeende slachtoffers.
Terecht heeft de rechtbank overwogen dat in het kader van het doen van aangifte van mensenhandel aan vermeende slachtoffers van mensenhandel de zogenaamde B9-procedure en de gevolgen daarvan dienen te worden uitgelegd door een opsporingsambtenaar. Ook de advocaat-generaal heeft daar in hoger beroep nog eens uitdrukkelijk op gewezen. Dat die verplichting bestaat, betekent echter niet dat het bieden van die mogelijkheid niet van invloed kan zijn op de inhoud van de verklaringen die door het vermeende slachtoffer wordt afgelegd. Dit klemt te meer nu is gebleken dat in het onderhavige onderzoek de ervaringsdeskundige in de gesprekken met slachtoffers uitvoerig heeft stilgestaan bij de B9-procedure, met name bij de gevolgen indien de vermeende slachtoffers niet voor die procedure in aanmerking zouden komen.
Zoals hierboven is overwogen kunnen de geconstateerde tekortkomingen gevolgen hebben voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de in deze zaak door vermeende slachtoffers afgelegde verklaringen. Ten aanzien van elk individueel slachtoffer zal moeten worden onderzocht of de afgelegde verklaring(en) de toets van betrouwbaarheid kan/kunnen doorstaan. Dit onderzoek is door het hof gedurende de beraadslaging nauwgezet verricht. Het resultaat van dit onderzoek is dat het hof de afgelegde verklaringen niet op alle punten betrouwbaar acht. Met name waar in de verklaringen wordt gerept over het toepassen van voodoorituelen kan niet worden vastgesteld of deze verklaringen overeenkomstig de waarheid zijn, dan wel slechts zijn afgelegd omdat in de voorgesprekken met derden voodoo uitdrukkelijk en bij herhaling aan de orde is gebracht. Daarnaast blijkt de toepassing van voodoo ook onvoldoende uit andere bewijsmiddelen. Dit leidt ertoe dat het hof tot deelvrijspraken komt van die onderdelen van de tenlastelegging die zien op voodoopraktijken. Voor het overige zal het hof slechts die delen van de verklaringen van aangeefsters gebruiken waarvan het de overtuiging heeft bekomen dat die betrouwbaar zijn, hetzij omdat onwaarschijnlijk is dat die verklaringen slechts zijn afgelegd ten gevolge van beïnvloeding door derden, hetzij omdat die verklaringen passen bij en/of voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen."
2.4.
Bij de stukken van het geding bevindt zich voorts het rapport van 23 augustus 2007, opgemaakt door de verbalisant [verbalisant], waarin het verhoorprotocol is opgenomen, inhoudende:
"Protocol voor verhoor Nigeriaanse slachtoffers in de onderzoeken Koolvis en [B].
Documentnummer: PV 27-275933
Onderzoek: Koolvis en [B]
Betreft: Protocolbeschrijving mbt het verhoor van Nigeriaanse slachtoffer
Rapporteurs: [verbalisant], inspecteur van politie
Rapport:
Ik, verbalisant, werkzaam bij de Dienst Nationale Recherche van het Korps landelijke politiediensten verklaar het volgende:
1. Inleiding:
In het kader van de strafrechtelijke onderzoeken Koolvis en [B] die respectievelijk door de Dienst Nationale Recherche en de Koninklijke Marechaussee onder aansturing van het landelijke parket worden uitgevoerd, zijn meerdere slachtoffers van mensenhandel verhoord. Daarbij is gebruik gemaakt van een vooropgesteld protocol waarbij het opsporingsbelang en de hulpverlening centraal stonden.
Uit onderzoek van het EMM (Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel) bleek dat de verklaringsbereidheid van Nigeriaanse slachtoffers van mensenhandel nihil is ten gevolge van:
- angst in de brede zin van het woord (o.a. voodoo, problematiek in thuisland, etc.),
- geen vertrouwen in politie (in thuisland is politie veelal corrupt).
Een aanbeveling van het EMM is dan ook om een (christen) dominee te gaan gebruiken bij het verhoor. Deze dominee kan een rol spelen in de uitbanning van voodoo-invloeden. De impact van voodoo binnen de Nigeriaanse cultuur mag niet onderschat worden. Uit diverse onderzoeken en rechtspraak aangaande mensenhandel is gebleken dat 'voodoo' als een dwangmiddel kan worden aangemerkt ingevolge de toepassing van artikel 273 F van het Wetboek van Strafrecht. Van de Nigeriaanse autoriteiten vernam ik dat er op een heilige plaats (lees tempel) ten overstaan van een priester een eed cq voodooritueel wordt afgelegd waarbij de slachtoffers beloven dat ze het geld (reis, documenten, voorbereiding etc.) zullen terugbetalen.
Daarbij worden in voorkomende gevallen zogenaamde 'voodoopakketjes' samengesteld. Deze pakketjes kunnen bijvoorbeeld uit spreuken dan wel uit lichaamseigen stoffen als bloed, nagels etc. bestaan. Deze pakketjes blijven vaak in Nigeria achter waardoor men op afstand een vorm van controle over de slachtoffers heeft. Zo lang dit pakketje in bezit is van criminele organisatie cq voodoopriester zullen de slachtoffers niet bereid zijn (angst) hun verhaal te vertellen. Dit protocol is voorgelegd aan de Nigeriaanse autoriteiten. De Nigeriaanse opsporingsdienst in kwestie heeft verklaard mee te willen werken bij het traceren van dergelijke pakketjes.
Op basis van deze argumenten is besloten een verhoor-protocol op te stellen:
Doel daarbij is:
- Waarheidsvinding in het kader van het opsporingsbelang (gebleken is dat de verklaringsbereidheid 'laag is en de eventueel afgelegde verklaringen veelal leugenachtig zijn; door vertrouwen te winnen en uitleg te geven is het de intentie de verklaringsbereidheid te verhogen, alsmede de betrouwbaarheid van de verklaringen te verhogen);
- Hulpverlening (bespreekbaar maken van de nieuwe B-9 regeling waarbij aan slachtoffers onder bepaalde voorwaarden een uitzicht kan worden geboden op een permanente verblijfsvergunning I gesprekken met een ervaringsdeskundige en een Nigeriaanse dominee kunnen we oa de invloed van voodoo bespreken/beperken).
2. Contact externen:
Op basis hiervan is het onderzoeksteam in contact gekomen met een Nigeriaanse dominee genaamd [de dominee] van de Maranatha English Fellowship te Amsterdam. Hij is in het verleden reeds enkele malen op verzoek van de politie behulpzaam geweest bij de gang van zaken met betrekking tot Nigeriaanse slachtoffers van mensenhandel. Laatstgenoemde is gescreend door de nationale recherche en op aanbeveling van de Protestantse Kerk in Nederland als kandidaat naar voren gebracht.
Voorts is het onderzoeksteam in contact gekomen met een vrouwelijke Nigeriaanse tolk wiens personalia bij ons bekend zijn. Het betreft een door de nationale recherche gescreende tolk die in het verleden slachtoffer is geweest van mensenhandel. Zij is reeds bij diverse politieonderzoeken berokken geweest. Buiten haar rol als tolk kan zij ook als ervaringsdeskundige optreden. Door haar ervaringen te delen met de slachtoffers hoopt het onderzoeksteam vertrouwen te winnen waardoor de slachtoffers hun positie herkennen en erkennen. Nu zij als ervaringsdeskundige wordt ingeschakeld is besloten haar niet als tolk in te zetten, om eventuele rollenverwisseling te voorkomen.
3. Opzet protocol:
Op 23 augustus 2007 heeft er overleg plaatsgevonden. Doel daarbij was om op basis van het opsporingsbelang en hulpverlening tot een transparant protocol te komen. Aanwezig waren:
1 x OVJ Gert Veurink;
2 x leden Koolvis;
2 x [B];
1 x dominee;
1 x ervaringsdeskundige.
De uitkomst van de meeting is dat alle partijen een dergelijke samenwerking positief tegemoet zien. Dit heeft geleid tot de opzet van onderstaand protocol (vijfstappenplan):
1. De intake: 1e gesprek slachtoffer met politie waarin uitleggen wordt gegeven wie we zijn en wat we doen. In dit gesprek wordt de reden van inzet van de ervaringsdeskundige en de dominee zoals beschreven in dit protocol uitgelegd. Op de strafzaak zal niet worden ingegaan. Het uitleggen van het 5 stappenplan staat centraal. Ook de nieuwe B-9 regeling zal aan de orde komen. Locatie is politiebureau en aanwezig zullen zijn de politie en een tolk;
2. Gesprek slachtoffer met ervaringsdeskundige: In dit gesprek kan de ervaringsdeskundige haar ervaring delen met het slachtoffer en aan het einde van het gesprek zal ze het bruggetje maken naar de dominee. Daarbij zal de ervaringsdeskundige zaken bespreken als:
-haar vertrek vanuit Nigeria;
-haar aankomst in Nederland;
-de invloed op haar familie;
-de invloed van voodoo;
-de werkwijze van de criminele organisatie waar zij het slachtoffer van was;
-haar werk in de prostitutie;
-de uitbuiting;
Locatie is politiebureau en aanwezig zullen zijn politiemensen, bijgestaan door een tolk en de ervaringsdeskundige;
3. Gesprek slachtoffer met dominee: Dit zal niet op het politiebureau gebeuren om de onafhankelijkheid van de dominee en de werking van het hele gebeuren te bevorderen. De locatie waar deze gesprekken hebben plaatsgevonden zijn bij het onderzoeksteam en de officier van justitie bekend. De dominee zal in dit samenzijn uitleg geven over zijn rol als dominee en zijn ervaringen die hij heeft met slachtoffers van mensenhandel.
Op basis van dit gesprek zal de dominee beoordelen of het slachtoffer al dan niet onder invloed van voodoo verkeert. Op basis van zijn beoordeling kan hij deze invloeden middels gebeden bestrijden hetgeen binnen de Nigeriaanse cultuur gebruikelijk is. Achterliggende gedachte daarbij is het wijzen op een grotere God die sterker is dan de dark-forces (voodoo begrip). Bij dit proces zullen slechts de dominee en het slachtoffer aanwezig zijn. De politiemensen zullen hier niet bij aanwezig zijn;
4. Het daadwerkelijke verhoor door de politie:
Dit zal op de voorgeschreven wijze plaatsvinden middels gebruikmaking van daartoe opgeleide mensen. Het betreft hier een zogenaamd studioverhoor. Indien gewenst (bv op verzoek van slachtoffer) zal de ervaringsdeskundige bij het verhoor van het slachtoffer aanwezig zijn;
5. Afrondend gesprek / evaluatie:
In dit gesprek zullen voorgaande punten worden besproken / geëvalueerd. Het al dan niet aanbieden van een nieuwe B-9 regeling kan op basis van de criteria aangeboden worden.
4. Toepassing protocol:
Hierbij verklaren rapporteurs dat de verhoren van alle slachtoffers binnen de onderzoeken Koolvis en [B] op de binnen het protocol voorgeschreven wijze hebben plaatsgevonden dan wel zullen worden uitgevoerd. Met de externe partners is duidelijk afgesproken dat zij zich dienen te beperken tot hetgeen opgenomen in het protocol.
5. Monitoren proces / opslag gegevens:
Voor wat betreft de toepassing en vastlegging van het protocol is er als volgt gehandeld:
1. Het intake gesprek wordt als zodanig niet opgenomen. De vermelding in het protocol dat een dergelijk intake gesprek plaats heeft gevonden volstaat;
2. Van het gesprek tussen het slachtoffer en de ervaringsdeskundige wordt door de aanwezige verbalisanten proces-verbaal opgemaakt en dit wordt gevoegd in het onderzoeksdossier;
3. Het gesprek tussen het slachtoffer en de dominee wordt niet opgenomen daar het gebruik van opnamemateriaal het beoogde doel (vertrouwen winnen, hulpverlening) mogelijk negatief beïnvloedt. De pastoor zou in een later stadium als getuige-deskundige op kunnen treden;
4. Het daadwerkelijke verhoor is conform de reglementen door daartoe opgeleid personeel verricht. Deze opnamen zijn audiovisueel en opgeslagen in het onderzoeksdossier;
5. Afrondend gesprek met slachtoffer. Geen opname.
6.Sluiting:
Ik heb hiervan, op ambtseed opgemaakt dit rapport, dat ik sloot en ondertekende op 23 augustus 2007 te Groningen.
De verbalisant,
[verbalisant]."
2.5.1.
Blijkens de vaststellingen van het Hof is in de fase voorafgaand aan het verhoor door de politie van de vermeende slachtoffers van mensenhandel op basis van het ten behoeve van de desbetreffende onderzoeken opgestelde (hiervoor onder 2.4 weergegeven) verhoorprotocol de dominee en de ervaringsdeskundige ingezet om gesprekken met die slachtoffers te voeren. Die inzet van deze burgers strekte enerzijds tot het verlenen van hulp en bijstand aan slachtoffers van mensenhandel en had anderzijds tot doel het bevorderen van de waarheidsvinding.
Aldus is het verhoorprotocol opgesteld en toegepast mede in het kader van de opsporing als bedoeld in art. 132a Sv.
2.5.2.
Aan het middel ligt de opvatting ten grondslag dat de in het onderhavige verhoorprotocol neergelegde methode niet mag worden toegepast zonder dat daarvoor een specifieke wettelijke grondslag bestaat. Die opvatting is niet juist. In de overwegingen van het Hof ligt als zijn oordeel besloten dat de enkele toepassing van de in dit protocol vervatte methode van inzet van de dominee en de ervaringsdeskundige geen disproportionele inbreuk maakt op grondrechten van de verdachte en niet zeer risicovol is voor de integriteit en beheersbaarheid van de opsporing (vgl. HR 20 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0070, NJ 2012/159). Daarvan uitgaande behoefde deze methode geen specifieke wettelijke grondslag en is zij, anders dan het middel betoogt, niet wegens strijd met de wet onrechtmatig.
2.5.3.
Voor zover het middel erover klaagt dat het Hof het beroep op niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging van de verdachte ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen, faalt het. Het Hof heeft, in navolging van de Rechtbank geoordeeld dat het Openbaar Ministerie ernstig is tekortgeschoten in de controle op de uitvoering van het verhoorprotocol, maar dat deze tekortkomingen niet van zodanige aard zijn dat de conclusie gerechtvaardigd is dat sprake is van ernstige inbreuken op beginselen van een behoorlijke procesorde waarmee doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van de zaak is tekort gedaan. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd.
2.5.4.
Voor zover het middel de klacht bevat dat onjuist of ontoereikend gemotiveerd is het oordeel van het Hof dat het in de gang van zaken met betrekking tot de ontwikkeling van het verhoorprotocol en de toepassing van de daarin vervatte methode van inzet van de dominee en de ervaringsdeskundige geen aanleiding ziet om de verklaringen van de vermeende slachtoffers die met gebruik van deze methode zijn gehoord integraal uit te sluiten van het bewijs, faalt het eveneens. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat het Hof, die de inhoud van de gesprekken die de slachtoffers met de dominee en de ervaringsdeskundige hebben gevoerd niet tot het bewijs heeft gebezigd, niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat de inschakeling van de dominee en de ervaringsdeskundige niet tot gevolg heeft dat alle verklaringen die de aangeefsters die met hen hebben gesproken, hebben afgelegd niet betrouwbaar zijn, maar dat ten aanzien van ieder individueel slachtoffer zal moeten worden onderzocht of de afgelegde verklaringen de toets van de betrouwbaarheid kunnen doorstaan.

3.Beoordeling van de middelen voor het overige

De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 maart 2014.
Mr. Groos is buiten staat dit arrest te ondertekenen.